Ballistische meetinrichtingen (1950 – 1987)
Ballistische meetinrichtingen
Bij de Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Marine zijn beproevingsinstanties voor het uitvoeren van kwaliteitsbeproevingen aan wapensystemen en bijbehorende munitie. In opdracht van deze beproevingsinstanties zijn vanaf de Tweede Wereldoorlog op het gebied van de ballistische meettechniek door het Physisch Laboratorium TNO (PhL-TNO), het Laboratorium Elektronische Ontwikkelingen voor de Krijgsmacht (LEOK), en het latere TNO Fysisch en Elektronisch Laboratorium (TNO-FEL) vele opdrachten uitgevoerd.
Het eerste contact op het gebied van het meten ten behoeve van de ballistiek is ontstaan omstreeks 1949. In dat jaar was de beproevingsinstantie van de Koninklijke Landmacht, de Commissie van Proefneming (CvP), nog steeds demissionair als een gevolg van de Tweede Wereldoorlog. Op 15 december 1951 heeft de CvP evenwel zijn oude taken hervat. Het werk van de commissie werd direct na de oorlog voortgezet door de Afdeling V “Ballistische Aangelegenheden” van de toenmalige Technische Staf.
Vanaf 1949 tot heden zijn er door de opeenvolgende onderzoekslaboratoria, en daarbinnen verschillende researchgroepen, vele projecten op het gebied van ballistiekmetingen uitgevoerd. In 1949 was het aantal opdrachten nog gering, maar al snel namen de activiteiten ten behoeve van de ballistiek toe.
In 1972 is de CvP opgenomen in de destijds nieuw opgerichte Materieelbeproevingsafdeling 1 (MBA1). Vanaf 1 november 1990 maakte de CvP onderdeel uit van de gefuseerde materieel beproevingsafdelingen MBA1 en MBA2, de Afdeling Beproevingen (DMKL/AB) geheten. Het aantal Marine-opdrachten voor de onderzoekslaboratoria over de jaren heen is duidelijk geringer dan die voor de Koninklijke Landmacht.
Het uitvoeren van controle aan wapensystemen en munitie is een noodzaak, immers het meten van het gedrag is van groot belang voor de kwaliteitsbewaking en inzicht of het doel waarvoor ze gemaakt zijn wordt gerealiseerd. Eigenschappen, die gemeten dienen te worden in relatie met een projectiel, de uitwendige- en eindballistiek zijn onder andere:
- de beginsnelheid
- de eindsnelheid
- de snelheidsafname
- de vluchttijd
- de stabiliteit gedurende de vlucht
- de doeltrefkans
- de ballistische baan
- de werking van de tijdbuis.
Belangrijke eigenschappen van het wapen of kanon, de inwendige ballistiek, zijn onder andere:
- het gasdrukverloop in de verbrandingskamer
- de terugloop van de vuurmond.
De genoemde laboratoria hebben vele meetapparaten voor het meten van bovengenoemde eigenschappen ontwikkeld. Sommige van deze systemen waren op het moment van in gebruik nemen toonaangevend ten aanzien van functionaliteit en technische mogelijkheden. Van deze meetapparaten zijn er een beperkt aantal bewaard gebleven in het museum:
- elektronische tijdintervalmeters (vanaf 1950)
- optisch snelheidsmeetapparaat (1955)
- infrarooddetectors (1962)
- FADAC aanpassingseenheid (1968)
- ponsbandconvertor (1969)
- eindsnelheidsmeter (1972)
- trefferbeeldregistratieapparatuur (TRA) (1973)
- vonkenflitscamera en beeldversterkers (1974 – 1977)
- meetapparaat nabijheidsbuizen (MENA) (1976)
- kogeltjes meten met Continuous Wave (CW) Doppler homodyne radar (1980)
- meetuitrusting snelheid projectiel (MUSP) (1987)