Ballistische meetinrichtingen: Eindsnelheidsmeter (1972)
Eindsnelheidsmeter (1972)
Dit meetapparaat bepaalt projectielsnelheden op de plaats van een denkbeeldig doel op grote afstand van het kanon (1 a 2 km). De spreiding van de projectielen op deze afstand is groot. Het systeem is daarom ontworpen met een groot detectieveld met een diameter van 8 meter en uitgaande van een vlieghoogte 10 meter voor een 105 mm projectiel. Deze meetinrichting werd gebouwd in samenwerking met TNO-TPD. In 1972 werd het systeem aan de Commissie van Proefneming van de Koninklijke Landmacht overgedragen.
Het meetapparaat bestaat uit twee optische eenheden. Iedere eenheid heeft drie optische detectoren die aaneensluitende waaiervormige detectievelden bevatten en een versterkereenheid. Een eenheid bestaat uit drie optische detectoren. Deze combinatie was noodzakelijk om een detectievlak te maken met een openingshoek van ca. 90°.
De twee optische eenheden (start en stop) zijn voorzien van richtmiddelen waardoor de twee detectievlakken evenwijdig te stellen zijn. Met de eenheden op een onderlinge afstand van bijvoorbeeld 20 meter wordt met twee tijdintervalmeters (counters t1 en t2) de vluchttijd van een projectiel gemeten (zie schematische voorstelling). Als het projectiel de fotoceldetector-start passeert, start de voorflank van het verduisteringssignaal de counter t1 en de achterflank de counter t2. Bij passage van de fotoceldetector-stop stopt de counter t1 op de voorflank van het verduisteringssignaal en de counter t2 op de achterflank. De counterwaarden kunnen daarna met daaraan toegevoegd de kloktijd en een serienummer door de printout-converter automatisch aan de telex worden toegevoerd. Uit de meetgegevens kan de projectielsnelheid worden bepaald.