Geschiedenis LEOK: Uit de analen van het LEO

 

Uit de analen van het LEO (1950 – 1955)

 
Hieronder een licht geredigeerd artikel dat in 1972 in Roering verscheen over het LEO en de eerste jaren van het LEOK. Noot: redactionele en aanvullende informatie staat tussen vierkante haken.
 
[De bemanningslijst van het LEO werd door de Minister van Marine vastgesteld op 5 juni 1950. De bezetting bestond uit 4 officieren, 1 onderofficier en 20 burgers waaronder 3 ingenieurs. De bezetting was organisatorisch gesplitst over de leiding (13 personen) en de ontwikkelingswerkplaats (12 personen).]
 

De administratie

De administratie van het LEO werd in 1950 gevoerd door slechts een mannelijke kracht. Er waren niet erg veel stukken, maar ook toen was het terugvinden al erg moeilijk. De verhouding met het overige ‘technische personeel’ was niet zo best. De ruzie liep zo hoog op, dat hij als ‘administratieve kracht’ weigerde iets aan te nemen van de ‘technische ingenieur’ Van Hutten. Ter bevestiging van zijn standpunt werd door hem aan de directeur [KLTZ} prof. jhr.ir. J. L. W. C. Von Weiler (“de Professor”) de vraag gesteld: “Het is toch juist dat ik alleen maar orders van U behoef aan te nemen?“. De Professor gaf als antwoord: “Het beste is dat je van iedereen orders aanneemt, behalve van mij!“.
Maar de ruzie duurde voort. Toen de professor weigerde om een ‘Commissie van Onderzoek’ in te stellen, nam de administrateur uit wraak ontslag. De ontslagbrief was opgezet in haast ministeriële bewoordingen en werd zwijgend neergelegd op het bureau van de professor. ‘s-Middags kreeg hij er waarschijnlijk spijt van en wilde graag zijn brief terug hebben. Prof. Von Weiler vertelde hem dat die reeds doorgestuurd was naar Den Haag, Hierna zagen we hoe de professor met grote spoed wegging. Naar Den Haag?

Spoedig daarna deed de eerste juffrouw haar intrede bij het LEO. Het sollicitatieonderhoud met mejuffrouw Ammerlaan werd gevoerd door Ltz Nijssen, de militaire rechterhand (eerste officier) van de professor. Het verliep erg plezierig en na afloop zei ze “Dag Meneer”. Ze vroeg of deze aanspreektitel goed was, waarop Ltz Nijssen zei: ‘Ja, subalterne officieren in de Marine worden met Meneer aangesproken!‘.
Na het vertrek van de sollicitante lachten de kamergenoten een beetje smalend en zeiden ‘Zou ze meneer of Theo bedoeld hebben?‘.
Een van de nieuwe dingen die door haar ingevoerd werden waren de correspondentiemappen. Dat systeem heeft zich tot op heden gehandhaafd.

De beveiliging

Er waren geen stalen kasten en stalen bureaus. Alles was van hout en daarom moesten de gerubriceerde stukken opgeborgen worden in een kluis. Deze zag er net zo uit als onze tegenwoordige kluis bij de administratie, alleen een stuk kleiner, ongeveer 1,5 m x 1,5 m. Volgens de beveiligingsofficier moest de deur normaal gedurende werktijd dicht zijn. Dit vonden we echter te lastig, zodat de deur continu openstond. Als de beveiligingsofficier zijn ronde deed, holde de eerste die het in de gaten kreeg direct naar de kluis om de deur dicht te gooien. Dan had hij volgens de professor de zaak “gered”. Als het niet lukte kwam er een rapport. Hiermee wist de professor niet goed raad. Hij dacht erover om de rapporten in de WC op te hangen. Iedereen kreeg ze dan ter inzage en in geval van nood konden ze nog van nut zijn.
Dit voorstel vond geen genade in de ogen van de beveiligingsofficier.

De telefoon

De telefoon moest met de hand bediend worden. Bij de hoofdpoort zat een telefoniste met een eenvoudige centrale voor een veertigtal toestellen. De verbindingen moesten met pluggen doorverbonden worden. Later kwam er een telefooncentrale op de begane grond in gebouw A. Alles werd in enkelvoud omgeroepen over de interne omroep. Eerst toen een bedrijfsingenieur van het MEB iets niet goed kon verstaan, werd het dubbel omroepen ingevoerd. Dit is tot nu toe zo gebleven.
[De wegwijzer LEOK in 1970:  het opbellen tijdens diensturen voor privédoeleinden is in het algemeen verboden. Toestemming voor een privételefoongesprek met dringende noodzaak moet bij de Directie Secretaris worden aangevraagd. Aan de telefoniste moet worden opgegeven dat het een privégesprek betreft zodat de kosten op uw naam worden genoteerd ter latere afrekeing.]

Koffie

De koffie werd met een grote koffiepot rondgebracht. Ook waren er al koeken te koop. Deze dingen mochten niet met echt geld betaald worden. Op personeelszaken kon men voor een gulden een kaart kopen met hokjes van 1, 5, 10 en 25 cent. Maar de koffie rondbrenger gaf ons de service door toch geld aan te nemen en hiervoor kaarten te kopen, die vervolgens in stukjes werden geknipt. Het nut van dit alles was niet duidelijk, maar plotseling werd het eigen papierengeld opgeheven. Geruchten vertelden dat men enkele honderden kaarten was kwijtgeraakt. Het gewone geld werd wettig betaalmiddel voor de koffie (en koek).

De “niet-roken” weddenschappen

Over roken en de slechte invloed ervan op de gezondheid werd druk gediscussieerd. Grafieken om te bewijzen dat er een correlatie bestond tussen roken en longkanker werden bestudeerd. Door onze wiskundige doctorandus was uitgerekend dat elke gerookte sigaret enige minuten van je leven afknabbelde. Er moest iets tegen gedaan worden. Allerlei weddenschappen werden afgesloten om enige weken niet te roken. De fabrikanten van pepermunt en drop verdienden er goed aan. De reglementen werden ook steeds beter. Er was zelfs een soort wapenstilstand periode ingebouwd; er mocht dan gelijktijdig wederzijds gerookt worden.
Uit deze tijd stamde het spreekwoord van ir. Van Hutten: “De keuze gaat tussen een lang sacherijnig leven of een kort aangenaam leven“.

Het vervoer en de huisvesting

Een parkeerprobleem bestond er in 1950 nog niet. Er stond op het terrein slechts één auto, die van Prof. Von Weiler meegebracht uit de Engelandperiode. Een groot deel van het personeel woonde buiten Oegstgeest en Leiden. Velen kwamen uit Amsterdam. Voor hen reed er dagelijks een marinebus van Amsterdam naar Oegstgeest en terug.
Huizen waren er nog schaarser dan nu. Het LEO met zijn jonge trouwlustige bevolking had het erg moeilijk. We waren ervan overtuigd dat we achtergesteld werden t.o.v. het Marine Elektronisch Bedrijf (MEB). Tijdens een gesprek over huisvesting merkte een van de ingenieurs op: “Het is toch niet rechtvaardig dat als je plotseling een kind krijgt, je direct voor een huis in aanmerking komt“.
De professor antwoordde: “Je krijgt niet plotseling een kind; onze Lieve Heer heeft daarvoor een termijn van negen maanden ingesteld om alles te regelen“.

De verwarming

In de winter kon het erg koud zijn in het gebouw. Aan de noordkant kwam de temperatuur nauwelijks boven de 15 C. Maar we waren inwonend bij het MEB en konden alleen maar klagen. Beneden ons, een verdieping lager, zagen we wel open ramen omdat men het er zo warm had. Maar de verwarmingsdeskundige van het MEB vertelde dat het aan het leidingsysteem lag. De leidingen waren te dun om voldoende warmte door te geven naar de bovenste verdieping.

De maandagclub

De maandagclub bestond uit ongeveer twintig man, officieren en burgeringenieurs. De sfeer was er zeer gemoedelijk. Voor het eten werd er eerst gepokerd. De gezamenlijke warme maaltijd, snert en nassi/bami, was het moment waarop alle belevenissen van de week uitgewisseld werden; iedereen kende elkaar.
Eens was er een majoor van de Landmacht op bezoek. Er werden aan tafel wat sterke verhalen verteld. De majoor wist een mooi verhaal over een professor, die overste in de Marine was. Onze professor vertelde een nog mooier verhaal over deze legendarische figuur. Dit ging zo even door totdat het tijd was om weer aan het werk te gaan. Na afloop van de maaltijd werd aan de Majoor gevraagd of hij wist wie tegenover hem gezeten had. Toen hij ontkennend antwoordde zei men: “Dat was hem nou, de professor!“.

Door de personeelsuitbreiding in de volgende jaren bij het LEOK en het MEB, werd de club te groot voor een gemeenschappelijke maaltijd. De borrel werd verschoven naar de vrijdag. Als er iemand overgeplaatst werd of de dienst uitging werd hij na 17.00 uur uitgedronken. De meeste werknemers waren nog vrijgezel en deze borrel eindigde ook nooit voor 21:00 uur. Bij het vertrek van Ltz Ferwerda uit de Marine werd door ons zijn Volkswagen in de longroom geplaatst. Het was een hele gebeurtenis. De verdeelkop was uit de motor gehaald en werd van hand tot hand doorgegeven. Nadat Ferwerda alle onderdelen bij elkaar had wilde hij even zijn auto proberen. Hij kwam maar enkele meters verder: het benzinekraantje was nog dichtgedraaid.
Na afloop van een van deze uitdrinkparties is er een Ltz die vanuit de longroom de kortste weg naar de bushalte wilde nemen, in de sloot terecht gekomen. Dit was de aanleiding om ter plaatse een houten bruggetje neer te zetten.

Werktijden

Er was een onderscheid tussen werktijden van het kantoorpersoneel (8.30 – 12.00 en 13.00 – 17:00 uur) en het werkplaatspersoneel (8.00 – 12.00 en 12.30 – 17:00 uur). Toen een van onze technici die in Amsterdam woonde na een weekend niet met de Marinebus om 8.00 uur maar om 8.30 verscheen, vond de wacht aan de poort dat hij een half uur te laat was. De technicus verschilde van mening en zei dat hij elke dag een half uur te vroeg was en dus nu op tijd.

Hoe zat het nu? De Marine kende in die dagen geen technicusrangen en iedere technicus zat in een administratieve technische beamteschaal. De strijd om de werktijden ontbrandde in alle hevigheid.
Allerlei reglementen werden geraadpleegd. Wat waren de rechten van de directeur omtrent het bepalen van de werktijden? De directeur van het MEB vond dat de technici van het LEOK niet later konden beginnen dan zijn technici. De professor was van mening dat een technicus op een ontwikkelingslaboratorium heel iets anders was dan een technicus van een gewoon reparatiebedrijf.
De knoop werd door de professor doorgehakt: het gehele LEOK zou voortaan om 8.30 uur beginnen. Het verschil in middagpauze bleef gehandhaafd. Deze regeling werd alvast ingevoerd behoudens goedkeuring van het Ministerie. Een antwoord is er nooit gekomen maar de hoofdambtenaar die erover moest beslissen is reeds lang met pensioen gegaan.

[In 1970 waren de werktijden van 8.15 – 12.00 uur en 12.30 – 17.00 uur. Om 16.55 uur werd een signaal “handen schoon” gegeven om aan te geven dat de werkzaamheden konden worden beëindigd.]

Het laatkomersprobleem deed zich toen ook al voor. De professor probeerde een drietal jonge ingenieurs te overtuigen om ‘s-ochtends op tijd te komen. “Men kan dan de mooie zonsopgang meemaken“. Het vlotte antwoord kwam met de opmerking: “Dat de ondergaande zon ook een mooi schouwspel is“. Dit voorval speelde zich af in een tijd dat de professor een regelmatige medereiziger was van de Secretaris MEB, die precies om 17.00 uur vertrok. Maar aan het verzoek van de professor werd voldaan. En vol trots leidde hierna de professor vroege ochtendbezoekers eerst naar de kamer van het drietal, hij maakte de deur open en zei: “Kijk eens hoe keurig ze op tijd zijn“.

[Wegwijzer LEOK in  1970: laatkomers worden aan de Hoofdpoort genoteerd, De lijsten worden voor verdere behandeling doorgestuurd aan de Secretaris D, LEOK.] 

Experimenten en keuringen

Voor bijzondere experimenten had de professor altijd een grote belangstelling. Eens was er een kabel nodig van het laboratorium naar een mast in het weiland ten behoeve van een antennemeetopstelling.
Nu was het vermoeden dat er over dit traject een oude kabel liep die vroeger gebruikt geweest was voor een aantal Marinezenders die daar opgesteld waren. Met een soort mijnendetector werd de loop van de kabel nagegaan van het eindpunt bij de toren. Alles ging goed totdat we op het terrein van het MEB kwamen. Daar bevond zich een heel netwerk van kabels in de grond. Onze kabel moest doorgezaagd warden en naar het dak van het LEOK gevoerd worden. Het was een plechtig moment toen de professor de zaag hanteerde. Iedereen hield zijn hart vast en wachtte op het moment dat de hele telefooncentrale afgesneden zou worden, maar er gebeurde niets en alles liep goed af. Enkele maanden later was er een grote PTT bedrijvigheid op het terrein. Er werden kabels uitgegraven en men kwam dicht in de buurt van de doorgezaagde kabel. De professor maakte vriendelijke praatjes met de PTT-mannen en informeerde naar hun bedoelingen. “Er was vocht binnengedrongen in een lasdoos”. Een lasdoos waar naast bestaande gebruikte verbindingen vermoedelijk ook onze kabel op uitkwam. De oude kabel werd door de PTT-doorgezaagd en vakkundig met teer en isolatie afgebonden. Dit alles enkele meters van onze breuk. Iedereen haalde opgelucht weer adem.

In de jaren na 1950 werden hele series marineradars voor de kruisers en jagers beproefd. Tijdens een proefvaart op een van de kruisers was ir. Van Hutten aan boord voor radarmetingen. Op een gegeven moment vloog er een helicopter boven het schip. ledereen stond aan dek te kijken, ook Ir. Van Hutten. Uit een wat onduidelijke conversatie bleek dat de helicopter een burger kwam ophalen. Er werd gewezen op ir. van Hutten, maar die schudde krachtig neen. ledereen wilde hem al aan de lier vastmaken, maar hijzelf wilde niet. Later bleek dat het de bedoeling was om een niet aan boord verschenen Engelse burger terug te vliegen naar het Admiralty Surface Weapons Establishment (ASWE).

Op weg naar een bespreking over de keuringsresultaten met Philips Telecommunicatie Industrie (PTI) in Hilversum hadden we prof. Von Weiler in ons gezelschap. Toen we het station uitkwamen stond er al een auto van PTI gereed. “Die is voor ons” zei de professor, maar laten we doen of we de auto niet zien en naar het kantoor in Hilversum wandelen (1 km). Bij aankomst stond een oud marinecollega hem op te wachten. “Je had wel een auto kunnen sturen” zei de professor. “Maar ik heb er een gestuurd” was het antwoord.

Grappige gebeurtenissen

In de tijd van de Rijksspijkeraffaire [1954] gebeurde het volgende op het LEOK. Een ingenieur had een Citroen gekocht. Een zeer oud model. Op een winterse dag toen hij naar het LEOK reed begon er iets te bevriezen. Men raadde hem aan om een paar uur een verwarmingselement in zijn auto te plaatsen. Door zijn collega’s werd naar aanleiding hiervan een valse rekening gemaakt voor de geleverde kilowatten door het Rijk aan een particulier. Het hoofd van de financiële administratie van het MEB werd ingelicht, omdat men vermoedde dat het slachtoffer informaties bij hem zou inwinnen.
De ingenieur belde op, verlangde specificaties en toelichting.
De stukken werden allemaal geproduceerd en waren op het laatst niet meer van echte te onderscheiden.
Het hoogtepunt van de grap was het moment waarop de rekening van fl 3,87 bij de comptabel ambtenaar betaald werd.
Toen vond de professor dat het genoeg was. Het geld moest weer terug. Er werd een net briefje geschreven waarin stond dat men de particuliere levering moeilijk financieel kon boeken en daarom de zaak maar liever ongedaan maakte.
Het commentaar van de betrokkene bij het lezen van de brief was: “Als je niet beter wist zou je denken dat het een grap was …“. .

Op een keer toen er een demonstratie van een door het LEOK gemaakt apparaat plaats zou vinden, werden er naar allerlei instanties uitnodigingen verstuurd. Door enkele jonge ingenieurs werd toen een komplot gesmeed voor gratis koffie en koek. Met Mej. Ammerlaan werd overeengekomen om in een van de doordrukken de zin toe te voegen: “en voor deze gelegenheid zal door mij gratis aan het LEOK koffie en koek verstrekt worden”. Het hele geval was goed opgezet. Met twee ingenieurs zouden we de professor op zijn kamer aan de praat houden en dan zouden de brieven aan de professor ter ondertekening aangeboden worden.
Het liep allemaal goed. Wel kreeg de professor even argwaan en las alle brieven en doordrukken goed door, maar na de 20ste geloofde hij het wel. De volgende dag werd hem de bewuste brief getoond.
De tractatie ging door.

Tijdens een ronde die de bewonderaars van de ondergaande zon maakten, ontdekten we dat de professor zijn sleutel op zijn bureaulade had laten zitten. We spraken af om eens uit te vinden wanneer het verlies opgemerkt werd. Zaterdagochtend was er altijd een werkbespreking op de kamer van de professor en in de bewuste lade zaten de maandverslagen. Tot onze verbazing maakte de professor de lade open met een sleutel: de reservesleutel. Maar op dezelfde dag vergat de Ltz Cramwinckel een fles jenever die hij tegen gereduceerde prijs in de longroom gekocht had om mee naar huis te nemen. We stopten deze fles in de lade van de professor en sloten die af.
De volgende maandag kregen we het verhaal van de verdwenen fles te horen. Iedereen was al ondervraagd, maar zonder resultaat. Toen gaven wij de tip om eens in de lade van de professor te kijken.
Van Ltz Cramwinckel kregen we toen te horen dat de professor hem ervan verdacht dat hij de geheime bergplaats van de sleutel ontdekt had (een zakje in zijn militaire jasje, dat als reserve aan de kapstok hing) en deze er uit veiligheidsredenen uitgenomen had. Groot was de verwondering van de professor toen de fles uit zijn bureau te voorschijn kwam. De juiste toedracht werd verteld en de fles tegen de sleutel geruild.

 
Bron: Ir. R.A. Kasper in Roering Jaargang 9 nummer 2, September 1972.