Geschiedenis: Physisch Laboratorium tijdens de bezettingstijd – de werkzaamheden
Geschiedenis: Het Physisch Laboratorium tijdens de bezettingstijd
Oud-directeur prof.dr.ir. Van Soest schreef voor het gedenkboek Physisch Laboratorium TNO 1927-1977 over zijn herinneringen aan de bezettingstijd [1]. Die bijdrage is hieronder vrijwel integraal overgenomen.
Begin 1940
Een paar maanden vóór het uitbreken van de oorlog in Nederland stond plotseling een aan Lt.Kol. van den Bergh bekend Duits officier voor zijn deur, die hem nerveus meedeelde, dat er „schlimme” dingen voor Nederland op komst waren, dat de Hollanders paraat moesten zijn en zo hard mogelijk moesten terugslaan. Het was een uiterst kort bliksembezoek van een blijkbaar anti-Hitleriaan. Op het Departement nam men het doorgegeven bericht – volgens zeggen van v.d. Bergh – lauw op. Voor ons stond het vast dat het onheil op komst was. Op 10 mei 1940 zou in Waalsdorp voor hoge militaire autoriteiten de werking van de “I.F.F.”, opgesteld in de toren van de St. Jacobskerk, tezamen met het „electrische luistertoestel” op het dak van het Meetgebouw, gedemonstreerd worden. Het liep anders.
De Duitse inval 10-14 mei 1940
Om ongeveer half zes begon het, voor zover ik me herinner. Om 7.00 uur was ik in Waalsdorp, na een gebombardeerde loods van de Alexanderkazerne met gaten in de stenen muren, een dood of gewond paard, en een vuurbaan van een mitrailleur gepasseerd te zijn (zie [3] 5.1.1) . De schade aan het Meetgebouw beperkte zich tot gebroken ruiten veroorzaakt door bommen die in de buurt gevallen waren en blijkbaar op het kamp Waalsdorp gemikt waren.
Gedeeltelijk vroeger, gedeeltelijk later dan normaal, kwamen mijn medewerkers aan. Onmiddellijk werd begonnen om het electrische luistertoestel op het dak in veiligheid te brengen. Een kuil werd gegraven om er de geïnterneerde, meest Duitse, radiosondes in stuk te stampen en te begraven.
Telefonisch verzocht Lt. Kol. van den Bergh om de Waalsdorpervlakte (toentertijd werkelijk een vlak terrein) onbruikbaar te maken voor vliegtuiglandingen. Het gerucht ging dat Duitse parachutisten in de Wassenaarse duinen neergelaten waren.Het geheime archief van het Meetgebouw moest dus weg. Het lag daarna in mijn huis onder mijn bed. De geheime apparatuur werd, voor zover niet in direct gebruik, bijeengebracht in een houten barak, tezamen met enkele blikken benzine om, in noodgeval, in brand gestoken te worden.
Er werd in deze oorlogsdagen nog hard gewerkt om klaar te krijgen, wat nog voor de verdediging bruikbaar zou kunnen zijn. Een electrisch luistertoestel werd in de Hertenkamp (Koekamp) opgesteld naast een mitrailleur, een ander werd (door ir. Piket en helpers) door parachutistengebied heen naar IJmuiden gebracht ter verscheping naar Engeland [volgens het Historisch Vooronderzoek Conventionele Explosieven (CE) in 2018 ging het 61e peleton Comp.Lu.Mitr. pas op 14 mei 1940 in stelling op de Koekamp dicht bij de Academie voor Beeldende Kunsten]
Van de meest deskundigen op het gebied van het electrische luistertoestel werden er twee aangewezen om naar Engeland over te steken (von Weiler en Staal). Dit gebeurde op het laatste ogenblik; von Weiler ging van de Scheveningse haven uit nadat hij van mij de documenten over dit toestel had ontvangen. Ir. Gratama onderzocht een ambassade op geheime radioverbinding. Enzovoorts.
Op de dag van overgave, liep ik na afloop van het werk als laatste, nog onbekend met het gebeuren, de (Oude) Waalsdorperweg af. Ik kwam daar overste van den Bergh tegen, die de gedetacheerde officier, natuurkundige ir van Dijl, al had opgevangen. Van eerstgenoemde hoorde ik het bericht. Wij gingen naar Waalsdorp terug, staken de houten barak met geheime toestellen in brand en liepen naar het kamp van de Grenadiers en Jagers. Daar heerste wanorde. Officieren waren er op dat ogenblik niet, enkele onderofficieren trachtten wat orde te scheppen; onder de soldaten waren er die huilend rondliepen. Overste van den Bergh riep allen bijeen op de binnenplaats en sprak hen toe. Ik eindigde met een „Leve de Koningin”, dat algemeen herhaald werd.
Een stem achter mij: „het Meetgebouw staat in brand”.
11 mei – medio juni 1940
Een Duits regiment vestigde zich in het Kamp Waalsdorp. Toen ik op 18 mei het Meetgebouw wilde bereiken, werd ik tegengehouden. Cramer, die tegelijk met mij aankwam, stuurde ik terug om de anderen tegen te houden. Onder geleide van een officier moest ik wijzen waarheen ik wilde. Ik kreeg de mededeling dat alles tot nader bericht afgesloten werd. Ook de reserveluitenant van de Militaire Weerdienst Nicola kwam erbij en keerde eveneens terug. Nog éénmaal kwam ik met overste v.d. Bergh terug, die meedeelde dat er privéeigendom (een kijker) van hem in het Meetgebouw lag. Behalve deze bleek ook gereedschap gestolen. Een beklag bij de Duitse commandant werd afgedaan met de mededeling dat „Zivilisten” dat gedaan moesten hebben.
Het personeel van het Meetgebouw kwam tijdens die dagen van afsluiting samen in de Inspectie van de Artillerie in de Jan van Nassaustraat 35. Wij hielden voordrachten voor elkaar en filosofeerden over hoe het werk voortgezet kon worden, bij voorbeeld om de fysische, elektronische en mechanische capaciteit binnen het laboratorium voor civiele doeleinden ten nutte te maken. In ieder geval besloten wij, zo het maar enigszins mogelijk was, bijeen te blijven. Nog steeds brandden de kachels om moeizaam de vele archiefstukken te vernietigen, zowel op de inspectie als bij mij thuis (en vermoedelijk ook elders). Insje had tevoren het gehele tekeningenarchief in miniatuur gefotografeerd; het werd in een lege lucifersdoos gedeponeerd en door mij bewaard. [Er was wellicht een tweede kopie; zie bijgaande foto]
Het duurde niet zo lang – ik schat in de eerste helft van juni – of er kwam enige beweging in de Duitse maatregel. Ik werd naar Waalsdorp gehaald en door een, uit Duitsland overgekomen officier ondervraagd over wat er in dit laboratorium geschiedde. Kennelijk was men van Duitse zijde in het geheel niet ervan op de hoogte. Het verhoor verliep niet moeilijk. Uitvoerig kon ik over het akoustische luistertoestel inlichtingen verschaffen: het was tóch al verouderd. Ook over de meteorograaf kon ik uitvoerig zijn; deze was al uit de literatuur bekend. Daar ik intussen van de Genie vernomen had dat de draagbare zend-ontvanger op de ultrakortegolf door de Duitsers bij de troep was buitgemaakt, kon ik ook hierover spreken. Er werd mij de vraag gesteld of ik meende dat vliegtuigen óók door radiogolven konden worden opgespoord; ik antwoordde – alsof mij een licht opging – dat dit misschien niet onmogelijk zou zijn. Blijkbaar was mijn antwoord sullig genoeg om er niet verder op in te gaan. Andere zaken – zoals de maatregelen tegen magnetische mijnen – kwamen niet ter sprake. Tot zijn verwondering weigerde ik om per Duitse auto naar huis teruggebracht te worden, en wandelde ik terug.
Medio juni 1940 – 1 juli 1941
Kort daarna mochten we het Meetgebouw weer betreden en beginnen met een opdracht van het Afwikkelingsbureau van het Departement van Defensie. In de brief nr. 128 (geheim) van de (op dat moment reeds opgeheven) Commissie voor Physische Strijdmiddelen van 17-06-1940 aan het departement en een snel antwoord van het departement, Ve afdeling, nr. 6 van 18-06-1940, werden vier opdrachten aan het laboratorium verstrekt. Dit staat in een brief door de secretaris aan het departement geschreven op 05-07-1940, nr. 132 (geheim), voor aanvraag van gelden. Ook schreef de commissievoorzitter nog een brief aan het departement op 12-07-1940.
Het Meetgebouw heeft niet kunnen achterhalen wat deze vier opdrachten waren, op één na: ongetwijfeld de belangrijkste. Dit betrof het verder ontwikkelen van landmijnopsporingsapparaten. De Nederlandse militairen moesten in 1940 de in Nederland gelegde mijnenvelden opruimen; zij hadden niets anders dan „prikstokken”. De opdracht werd aanvaard omdat – naar onze mening – dit opruimen geen schade zou doen aan de geallieerde oorlogshandeling.
Vermoedelijk eerst in 1940 vroeg de Koninklijke Landmacht aan het Meetgebouw om een detector voor metalen landmijnen te ontwikkelen. Toen in 1940 de oorlog uitbrak, waren er enige exemplaren gereed van een model dat het laboratoriumstadium achter de rug had. Dat model voldeed echter nog niet aan de noodzakelijke mechanische eisen voor robuust militair gebruik. Het principe was gebaseerd op het hoorbaar maken van de impedantieverandering van een zoekspoel aan een stok zodra deze nabij metaal kwam. De zoekspoel was opgenomen in een laagfrequente brugschakeling. Met zekerheid konden de gangbare, ijzeren mijnen op een afstand van 75 cm worden opgespoord. De ontwikkelde exemplaren zijn na de inval van de Duitsers gebruikt voor het opsporen en ontmijnen in Limburge en Zeeland van door het Nederlandse leger neergelegde landmijnen.
Na de ontwikkeling van het laagfrequente model wordt, ook na de Duitse inval, gewerkt aan de ontwikkeling van een hoogfrequente detector. Daarbij is de zoekspoel opgenomen in de ‘slingerkring’ van een hoogfrequente generator (+/- 275 kHz). Er is nog een tweede, vast ingestelde hoogfrequente generator op 275 kHZ die gekoppeld is aan de eerste detectorkring. Komt de zoekspoel in de nabijheid van een metalen voorwerp, dan ontstemt deze de kring. De verschilfrequentie wordt dan hoorbaar. Het ontwerp is dusdanig dat een zeer stabiele basisfrequentie wordt bereikt en dat deze zo min mogelijk temperatuurafhankelijk is. Het systeem is gebaseerd op drie Philips D1F pentode buizen. Veel aandacht is besteed aan het gewicht: 5.5 kg op de rug en 4 kg voor de zoekspoel met steel.
Het prototype apparaat is in september 1940 gereed.
De technicus A.J. Hendriksen verrichtte de eerste opsporingen en hield ook daarna enig toezicht.
[Noot] In de periode 1940-1941 werd ook nog doorgewerkt aan enkele eerdere ontwikkelingen zoals de ontwikkeling van een infrarode wegversperring in navolging van de infrarode riviersperring. In het archief bevinden zich het elektronisch ontwerp (A) van de (ontvang)versterker en legergroene(!) fysieke kasten (19 oktober 1940) en een verbeterd ontwerp (B) uit maart 1941. De breedte van de infrarode ‘alarmpoort’ was 50 tot 100 meter. Gebruik werd gemaakt van Philips D1F buizen (“Wehrmacht” pentode).
In juli en de daarop volgende maanden, tot in 1941 toe, begon ik een grote opdrachtenportefeuille te verzamelen in de civiele sector. Bezoeken aan vele instituten werden gebracht in Den Haag, Delft, Leiden, Lisse, Aalsmeer, Amsterdam enz. Bijna alles was gericht op de ontwikkeling van toestellen, veelal van elektronische aard, ten behoeve van medici en biologen; doch ook mechanisch fijn-constructiewerk was daarbij. Opdrachten kwamen vlot los, niet enkel door de vele toevallige connecties, die ik op verschillend terrein had, niet enkel omdat men opvallend bereidwillig was om te helpen, maar niet in het minst óók doordat de opdrachten voor de opdrachtgevers in veel gevallen geen of weinig fin anciële consequenties hadden. Wij konden wat doen voor de nog door de commissie aangevraagde gelden en een suppletie die van het Afwikkelingsbureau was ontvangen.
In ons archief zit een verrassende brief van Van Soest die op 5 juli 1940, twee maanden na de Duitse inval, een geheime budgetaanvraag bij het Ministerie indient ter compensatie van fl 9.000 aan middelen die verloren zijn gegaan ten gevolge van acties van de Duitse bezetter.
Niet alle contacten leidden tot een directe „order” of „opdracht”, maar toch staan er in de papieren een veertigtal genoemd.
- Hoogfrequent harding van scheermesstaal (Artillerie Inrichtingen, Rijswijk). Een apparaat werd ontwikkeld om staalband aan beide randen hoogfrequent te harden. Dergelijk staal was nodig voor de fabricage van scheermesjes en gereedschappen.
- Hoogfrequent-diathermie-apparaat (afd. Rheumatische Aandoeningen en Physische Therapie, Akademisch Ziekenhuis, Leiden: dr. Goslings) [2]
- Onderzoek van de diëlectrische constante-variaties van het menselijk lichaam (Psychiatrische kliniek, Oegstgeest, Leiden: prof. Carp).
- Registratietoestellen voor psychogalvanische reflex, elektrische pletysmograaf (idem).
- Een “warmteloze” lichtbron (Plantenphysiologisch Laboratorium G.U. Amsterdam).
- Electrocardiograaf met een speciale tijdbasis (afd. Geneeskunde, Akademisch Ziekenhuis Leiden: dr. Snellen). Opdracht verleend op 4 december 1940; opleveringsrapport op 29-5-1941 [Piket].
- Weefselscheurapparaat (Rijksinkoopbureau).
- Torsietrekmeter (idem).
- Gelijkstroomversterker die verfijnd was voor physiologische doeleinden. Doel was het meten van actiestromen van oogspieren en zenuwen (Wilhelmina Gasthuis Amsterdam).
- Trillingopnemer als polsindicator voor het gebruik bij de elektrocardiograaf van (Academisch Ziekenhuis te Leiden).
- Torsiemeter (afd. Werktuigbouwkunde, TH Delft).
- Toestellen voor elektrische insectenbestrijding (Plantenziektenkundige Dienst, Aalsmeer; Laboratorium voor Tuinbouw-Plantenteelt, Wageningen; Laboratorium voor Bloembollenonderzoek, Lisse).
- Twee millivoltmeters (Rijksinkoopbureau).
- Electrische herbarium-desinfectie (Rijksherbarium, Leiden). ‘
- Het gelijktijdig maken van verschillende cardiogrammen op een electro-cardiograaf inclusief een fotografisch beeld (afd. Geneeskunde, Akademisch Ziekenhuis Leiden: dr. Snellen) en één voor Dr J.B. Kleyn, Den Haag (naoorlogs artkel).
- Stofwisselingsmeter (Pharmacologisch Laboratorium van de Leidsche Universiteit).
- Thermo-elektrische huidthermometer (Akademisch Ziekenhuis, Leiden). Noot: in 1941 geleverd; in april 1942 retour ter reparatie.
- Microfoon om de gevoeligheid van het menselijk oor te meten (Wilhelmina Gasthuis Amsterdam).
- Microfoon voor het meten van harttonen (oplevering in april 1942).
Toen ik aan het eind van de oorlogsperiode in Leiden het toestel voor herbariumdesinfectie nog eens kwam bekijken (een “Dender” met grote zendbuis, energie leverend tussen twee grote condensatorplaten) had men enige radio-ontvangers er buiten aan op vastgehecht, in de hoop deze toestellen te redden van verplichte inlevering bij de Duitsers!
Verder werd onderzoek verricht naar:
- Een infraroodversterker [1941, map 8].
- Het mogelijk maken van twee gelijktijdige registraties met één kathodestraal-oscillograaf.
- Onderzoek naar een kathodestraal-oscillograaf met vier tijdlijnen door middel van een elektronenschakelaar.
- Een eerste onderzoek naar het meten van wijzigingen in geleidingsvermogen en diëlektrische constante van levende weefsels.
- Het meten van plaatselijke variaties in magneetvelden. Er is nog een rapport bewaard is gebleven, maar de achtergrond van waarom dit toestel gebouwd is, is niet bekend.
De werking: twee gelijke spoelen met veel windingen werden op de uiteinden van lange assen geroteerd. In een homogeen magneetveld is de zo opgewekte elektrische wisselspanning in grootte en fase gelijk. Als de spoelen tegen elkaar ingeschakeld worden, heffen de spanningen elkaar op. In een niet-homogeen veld blijft er een restsignaal over dat een maat is voor de inhomogeniteit. De spoelen bevinden zich in de ronde niet-magnetisch geleidende dozen aan de uiteinden van de assen. Een zeer nauwkeurige meting werd verkregen door het verschilveld te compenseren met een homogeen magneetveld opgewekt door Helmholtz-spoelen geplaatst om een van de spoelen van het systeem. Het veld van de Helmholtz-spoelen is dan gelijk aan de veldafwijking.
Met behulp van de veertig opdrachten gelukte het de Duitsers te overtuigen van het belang om het laboratorium in stand te houden. Het personeel bleef in loonbetaling bij het Afwikkelingsbureau van het Departement van Defensie. Zo goed als het ging, hield ik contact met voorzitter en secretaris van de vroegere Commissie. Een Duits officier, blijkbaar aangewezen voor controle, kwam af en toe kijken wat
wij deden. Hij schrok dan wel als wij met radiozendbuizen bezig waren (diathermie-apparaat, herbarium-desinfectie e.d.). Er kwam dan een verbod (van zijn kant niet ten onrechte!). Het verbod werd niet opgevolgd.
Ik was ook bij een mij bekende Philipsmedewerker van het Natuurkundig Laboratorium geweest om een aantal van deze zendbuizen te bemachtigen. „Mijn hemel, wat ga je daarmee doen?” „Wat interesseert het je?” Ik kreeg ze. Een deel ging in de ondergrondse zenders die wij maakten en niet tot de veertig opdrachtnummers behoorden. De bewuste Duitse officier moet een fatsoenlijk man geweest zijn; hij werd echter overgeplaatst en blijkbaar dorst hij het niet aan het laboratorium op liberale wijze achter te laten en aan een opvolger over te dragen.
1 juli 1941 – oktober 1943: overgang naar de P.T.T.
Na een korte voorbereiding kwam op 28 juni 1941 de brief van de „Deutsche Kommissar für die Demobilmachung der Niederländische Wehrmacht” over „Übergabe des Physikalischen Laboratoriums an die Niederländische P.T.T.”, gevolgd door een brief van het Hoofd van het Afwikkelingsbureau aan de Directeur-Generaal van de Staatsbedrijf Post, Telegrafie en Telefonie (P.T.T.) van 1 juli 1941, afd. E, nr. 78.
Er was weinig keus. Bij niet-opvolging zouden wij „vernichtet” worden, werd mondeling meegedeeld. De P.T.T., toen nog in goede handen, werkte mee en na een doeltreffend onderzoek van de heren Ir. Boetje en Dr.Ir. Koomans, werd het laboratorium „Physisch Laboratorium P.T.T.“. Tevoren had ik nog pogingen gedaan om het laboratorium om te vormen tot een „Rijkshoogfrequent Dienst”, maar er kwam geen steun. Ook TNO dorst het niet aan om het laboratorium over te nemen. Als Physisch Laboratorium P.T.T. konden wij de aanvaarde opdrachten voortzetten en hadden wij als instituut een wat minder onzekere achtergrond dan voorheen.
In Waalsdorp vestigde zich een bataljon „Grüne Polizei”, die het gebouwtje van de voormalige Militaire Weerdienst in beslag nam; dat was door ons „ingepikt”, maar als militair eigendom was het aan de Duitsers bekend. Af en toe waren ook wel andere pogingen van Duitse zijde gebleken om het Physisch Laboratorium afhandig te maken; het geval dat mij aanleiding gaf bij de Grüne Polizei beklag in te dienen kan ik niet meer reconstrueren; in ieder geval wendde ik mij tot de commandant om tegen indringing gevrijwaard te zijn. Vlotter dan ik dacht, kwam er een schildwacht voor de deur, al de tijd dat het laboratorium nog in Waalsdorp was: één of twee mannen meer uit de gevechtssterkte! De schildwachten hebben nooit begrepen waarom ze er stonden, maar „Befehl ist Befehl”.
Ondergrondse apparatuur verliet onder hun oog Waalsdorp, vaak nog al eens onder leiding van één van onze jongsten en zwijgzaamsten: W. Cramer. Maar de tijden werden bozer. De P.T.T. kwam onder N.S.B.-leiding. In het Meetgebouw verscheen een Einsatzleiter, een venijnige onbenullige man. De organisatie werd zó dat hij mij slechts kon benaderen via een paar tussenschijven in het snel opgestelde organisatorische verband, zodat ik meestal tevoren was ingelicht over zijn plannen. Het gespannen contact kwam op een dag tot barsten, nadat hij mij verweten had op een dag afwezig te zijn geweest (ik woonde een wetenschappelijke vergadering bij). Ik werd weggejaagd (voorzomer 1943) en met mij, enkele academici.
Op mijn voorstel vertrouwde de P.T.T. de leiding van het laboratorium toe aan ir. S. Gratama, die deze zware en moeilijke taak tot het einde van de oorlog heeft volgehouden. Hij heeft het laboratorium heeft weten te behoeden voor opdrachten die voor onze vijand van enigermate nut konden zijn. Zelf werd ik op het Radiolaboratorium P.T.T. ondergebracht.
Het laboratorium moest in september/oktober 1943 evacueren, want het Benoordenhout werd „de vesting van Seys-lnquart”. Het lab vond onderdak bij het Centraal Magazijn P.T.T. Daar werd voortgegaan met het werk voor biologische en medische toepassingen. Eigenlijk opvallend weinig waren de opdrachten ten behoeve van de bezetter. Het hinderlijkst was een opdracht voor plaatwerk voor een Duitse
P.T.T. zender. De isolatieplaten werden vóór het zagen met zwaar (geleidend) potlood afgetekend; volgens berichten heeft deze zender nooit gewerkt, wegens de vele doorslagen, die het gevolg waren van dit aftekenen. Zeer véél tijd is besteed aan de vervaardiging van het spreekgestoelte (tot en met wijnkoeler erbij!) voor een ,,hoge” Duitse postambtenaar, naar het voorbeeld van een nóg hogere ambtenaar! Intussen ging ook het ondergrondse werk door.
Ondergronds werk (1942 – 1945)
Een heel omvangrijk ondergronds werk was het bouwen van een grote omroepzender voor gebruik bij de bevrijding, waarop toch ieder rekende. Onder leiding van ir. Gratama was Insje met de bouw bezig van dit „hoogfrequent-verhittingsapparaat“; de bouw van de antenne werd daarbij uitgesteld. Weinigen waren op de hoogte van dit werk: buiten het laboratorium slechts de directeur van de Centrale Werkplaats en ik. Het ondergrondse werk van communicatiezenders en ontvangers liep over kapt. Boers van de Genie en toen deze in krijgsgevangenschap ging, over zijn echtgenote. De eerste zender werd tijdelijk gedeponeerd in de kelder van de Inspectie Genie aan de Raamweg, waarvan de chef, kol. Scharroo onwetend was. Eén dag later werd het huis van de Inspectie door de Duitsers verzegeld voor nader onderzoek. Die dag waarschuwde Kapt. Boers mij. Diezelfde nacht versjouwde hij de zender met een portier van het Departement van Defensie via tuinen en het huis van achterburen in veiligheid!
Bevrijding (1945)
In April 1945, een maand voor de bevrijding, produceerde van Soest een verslag met zijn visie op de organisatie van de P.T.T. (en overige Rijks-) laboratoria, de instelling van een Constructiebureau, een Ijkbureau en de bibliotheekfunctie.
Al snel na de bevrijding volgde de discussie over de ontvlechting van het Defensie en het P.T.T. werk door het Physisch Laboratorium. De Ministers ven Oorlog en Marine besloten op 1 januari 1946 dat bij TNO een Rijksverdedigings Organisatie (RVO-TNO) moest komen. Daarin zou het Physisch Laboratorium opgenomen worden.
De volgende webpagina bevat een persoonlijk verslag over de periode medio 1941 – 1945 van laboratoriummedewerker Albert (Ab) Zuurmond.
Referenties
[1] Gedenkboek Physisch laboratorium TNO 1927 – 1977 | TNO Publications
[2] Zie ook: moderne apparatuur in de gezondheidszorg in: 5 Nieuwe structuren in de gezondheidszorg 1920-1940
[3] Historisch Vooronderzoek Conventionele Explosieven (CE): CE-Bodembelastingkaart Gemeente Den Haag, RO-170154 versie 3.0, 11 juni 2018