Prof. dr. ir. J.L. van Soest (NL)
Prof. dr. ir. J.L. van Soest (1898-1983)
Professor Van Soest of Johan Leendert van Soest was een heel bijzonder mens. Dat geldt wetenschappelijk gezien omdat hij in twee totaal verschillende vakgebieden internationaal bekend werd. Maar het geldt tenminste zo sterk voor zijn persoon omdat hij denkbeelden had die nu nog modern genoemd mogen worden.
Van Soest als wetenschapsmens
Johan van Soest is geboren in 1898 als zoon van de schilder Louis van Soest. Deze behoorde tot de Haagse School en was enige tijd leraar van koningin Wilhelmina. Johan volgde de HBS-B in Arnhem en had grote belangstelling voor wiskunde, scheikunde en biologie. Zijn belangstelling voor de wiskunde leidde al op de HBS tot de vraag waarom het wel mogelijk is de cirkel en de ellips in een wiskundige formule vast te leggen, maar niet de eivorm. Hij dacht hierover na en schreef een artikel voor het Wiskundig Tijdschrift toen hij 21 jaar was, zijn eerste publicatie. Er zouden nog honderden volgen.
Zijn belangstelling voor de scheikunde bracht hem ertoe proeven te doen in het koetshuis bij de woning van zijn ouders. Een flinke explosie was het gevolg. Hij besloot toen om toch maar geen scheikunde te gaan studeren, maar elektrotechniek. Na zijn afstuderen kwam hij op 15 februari 1927 in dienst van de Commissie voor Physische Strijdmiddelen. Hij werd directeur van het researchlaboratorium, het Meetgebouw, dat op 1 december 1927 op de Vlakte van Waalsdorp startte.
De oorlogsperiode
Het Meetgebouw werd op 1 juli 1941 op bevel van de Duitse bezetter opgenomen in Staatsbedrijf der PTT als “Physisch Laboratorium” omdat TNO -gezien de onzekere tijd- het Meetgebouw niet durfde over te nemen. Toch werd midden juli 1941 nog nagedacht over de omvorming van het Laboratorium voor Fysische Strijdmidddelen in een Rijks Hoogfrequent Dienst. Dat laatste ging niet door. In 1943 verhuisde het laboratorium fysiek naar het PTT-complex aan de Binckhorstlaan in Den Haag. Medio 1943 kwam Van Soest in conflict met de nieuwe directeur, een NSB-er. Van Soest wilde niet direct met die Duitse zetbaas onderhandelen, maar had dit geregeld via de hoogste baas van de PTT. De nieuwe zetbaas moest zijn vragen aan Van Soest bij deze hoofddirecteur stellen, die ze aan Van Soest doorgaf. De antwoorden gingen en de omgekeerde richting terug. Dit werd door de Duitsers na enige tijd niet meer geaccepteerd. Hij werd uit zijn functie als directeur van het Physisch Laboratorium PTT gezet. Hij kwam op een ‘vergeten positie’ in het Radio Laboratorium terecht.
In die nieuwe positie kreeg hij de opdracht om onderzoek uit te voeren naar een meer doelmatige organisatie van de Research and Development structuur van de PTT met drie laboratoria. Zijn verslag kwam op 17 april 1945 uit; net voor de bevrijding. Dat leidde tot oprichting van het Centraal Laboratorium PTT met daarin opgenomen het Natuurkundig Laboratorium bestaande uit de helft van het personeelsbestand van Van Soest’s eigen laboratorium. Het Natuurkundig Laboratorium PTT kwam onder leiding van C.E. Mulders, oud-medewerker van het Physisch Laboratorium.
Onder van Soest’s aansturing werd er in het geheim apparatuur voor de ondergrondse gebouwd. Ook werd een 2,5 kW drietrapszender ‘Herrijzend Nederland 2′” voor direct na de bevrijding ontworpen en werden de componenten hiervoor heimelijk ontwikkeld.
Vallend onder het Ministerie van Defensie ging Van Soest als directeur van het Physisch Laboratorium Defensie tezamen met de overige personeelsleden terug naar de oude locatie op de Waalsdorpervlakte. In 1947 werd kwam dit Physisch Laboratorium te vallen onder de Rijksverdedigingsorganisatie TNO (RVO-TNO).
Informatietheorie aan de Technische Hogeschool
In 1945 verving Johan in Delft tijdelijk een hoogleraar die geschorst was in verband met zijn houding tijdens de oorlog. Een aantal van zijn latere medewerkers studeerden bij hem af, waaronder Y. Boxma. Op 1 mei 1948 werd Van Soest benoemd tot officier in de Orde van Oranje-Nassau. In 1949 werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleraar hoogfrequentietechniek te Delft voor één dag per week. Hij besloot hoorcollege te gaan geven in een totaal nieuw vakgebied, namelijk de informatietheorie. Deze theorie was in 1948 geïntroduceerd door de Amerikaan Shannon. Johan had het gevoel dat de informatietheorie in de toekomst wel eens de basis zou kunnen worden voor apparatuur voor het overbrengen van informatie en het werken met informatie. Dat zou een grote doorbraak kunnen betekenen. Met deze visie was hij de eerste in Nederland.
Maar ook heel bijzonder was het feit dat hij deze theorie veel breder zag, bijvoorbeeld als een basis voor maatschappelijke problemen waarbij informatie een rol speelt. De colleges, die hij op zaterdagmorgen gaf, waren briljant en trokken een enorme belangstelling. Hij nam deel aan vele congressen over informatietheorie en kreeg grote internationale bekendheid. Vele organisaties benoemden hem tot erelid.
Eigenlijk was Johan atechnisch. Hij had beslist twee linkerhanden. Hij vertelde eens trots dat zijn buren hem om hulp hadden gevraagd toen hun televisie geen beeld gaf. Hij was immers elektrotechnisch ingenieur. Zelf had hij geen televisie en hij had geen idee hoe zo’n apparaat werkte. Hij keek diepzinnig naar het toestel en herinnerde zich toen dat hij wel eens een technicus in het laboratorium een klap op een elektronisch apparaat had zien geven uit wanhoop als dat apparaat dienst weigerde. Dus gaf hij een klap op het televisietoestel en toen was er beeld.
In 1957 stopte hij met zijn werk op het TNO-laboratorium. Hij ging dus met zoiets als vervroegd pensioen. Ir. Y. Boxma mocht hem opvolgen. Hun wetenschappelijke discussies werden voortgezet. Het afscheidscadeau van het personeel was een klok met gegrafeerde tekst.
In 1964 ging hij ook in Delft met pensioen en ook daar werd Boxma zijn opvolger als professor in de informatietheorie.
Zijn afscheidsrede in Delft in 1964 was getiteld “Afscheid en is geen afscheid“. Hij vertelde wat hij nu ging doen. De kosmologie trok hem erg aan, in het bijzonder de mogelijkheid dat door onze wereld heen nog een antiwereld bestaat. Het bracht toen de rector magnificus tot de vraag of hij nu een afscheidsrede of een intreerede had gehouden.
De bioloog van Soest
Maar de elektrotechniek was niet zijn enige wetenschappelijke werk. Hij had nog steeds grote belangstelling voor de biologie. Al in de jaren twintig begon hij een onderzoek naar de plantengroei in de omgeving van Arnhem. Hij merkte het grote verschil op tussen de plantengroei langs de rivier en op de zandgronden en besloot dat eens precies uit te zoeken. Hij noteerde de planten die hij in uurhokken waarnam en hield dit vol tot hij het hele land in beeld had (een uurhok is een stuk land van 5 bij 5 km). Dit was kenmerkend voor de manier van werken van Johan, systematisch en volhardend. In 1932 was dit enorme werk klaar en verscheen in de Nederlandse flora’s een kaartje van de plantengeografische districten in Nederland. Nog steeds is dit onderzoek van grote waarde. Zelf noemde hij het een beetje ‘Spielerei’.
Boxma zag het kaartje in 1935 op de HBS en meende dat Ir. J.L. van Soest een Wageningse ingenieur moest zijn.
Johan ging verder in de botanie en zocht een terrein waar niemand tot nu toe zin in had gehad. Hij koos de paardenbloem, het geslacht Taraxacum, en onderzocht met zijn systematische en volhardende aanpak de verspreiding van deze plant over de hele wereld, tot in de Himalaya. Hij ontdekte nieuwe soorten naast de al meer dan honderd bekende soorten en werd geleidelijk internationaal beschouwd als de specialist op het gebied van de paardenbloem. Twee door hem ontdekte nieuwe soorten werden dan ook naar hem en naar zijn vrouw genoemd, namelijk Taraxacum vansoestii en Taraxacum wijtmaniae. Tot zijn dood op 30 oktober 1983 bleef hij er aan werken en ontving hij uit vele landen per post paardenbloemen met het verzoek deze te determineren. Ook schreef hij de taraxacumflora’s van Nederland, België, Zwitserland en Iran. Ook in dit vakgebied werd hij door diverse internationale verenigingen benoemd tot erelid.
Bijzonder eervol was het feit dat de Universiteit van Utrecht hem in 1958 het eredoctoraat verleende, waarbij men in het bijzonder de botanie noemde.
De persoon Van Soest
Van Soest wist op een onnavolgbare wijze van de mensen die hij om zich heen verzamelde één grote familie te maken. Hij was van mening dat elke vorm van onderzoek een goede samenwerking nodig had binnen een groep mensen. Hij liet daarbij merken dat iedereen in de groep van belang was. Hij suggereerde vaak op een subtiele manier een idee en als iemand dat oppakte dan gaf hij die de volle eer.
Hij was erg systematisch in zijn werk en ried dat ook anderen aan, bijvoorbeeld de studenten waarmee hij zich erg verbonden voelde. Maar hij vond dat die naast hun studie ook iets anders moesten doen. In zijn oratie in Delft gaf hij de studenten het volgende advies: “Gij zult zuinig met uw tijd moeten omgaan om, naast Ingenieur, ook Mens te kunnen blijven. Houdt orde en systeem in uw gedachten en in uw werk, maakt u zich daarvoor een systematiek eigen, wèlke doet er niet toe; mijn voorbeeld was de botanische systematiek.”
In het dagelijks leven was hij wat minder systematisch. Daardoor was er eens een pijnlijk voorval met een koffer. Kort na de oorlog moest hij samen met admiraal Pinke naar Canada en vandaar naar Washington, uiteraard nog per boot en trein. Omdat Pinke zoveel ouder was, vond Johan dat hij diens tweede koffer moest dragen. Aangekomen in Washington zei hij tegen Pinke dat die nu maar weer eens zelf voor zijn koffer moest zorgen. Waarop Pinke riep: “Maar dat is mijn koffer niet.”
Van auto’s had hij ook geen verstand en automerken waren hem totaal vreemd. Een kolonel van de Landmacht vertelde me eens geïrriteerd dat Johan met hem was meegereden en toen niet had opgemerkt dat hij een nieuwe auto had waarop hij juist zo trots was. Hij had toen aan Van Soest gevraagd of die niet had gezien dat hij een nieuwe auto had. Waarop Johan opschrok, vroeg welk merk het was, snel op het dashboard keek en zei: “O, ik zie het al. Een Philips.” Ik weet niet of dit onwetendheid was of plagerij, want hij had een bijzonder soort humor.
Op grond van zijn brede kennis van diverse vakgebieden werd hij tot voorzitter benoemd van de Koninklijke Maatschappij voor Natuurkunde onder de zinspreuk Diligentia in Den Haag en eigenaar van het gebouw Diligentia. Hij bleef dit gedurende tien jaren en wist zowel de jaarlijkse lezingenserie als de verhuur van de zaal te stimuleren.
Johan kon erg verstrooid zijn. Hij vergat altijd waar hij zijn jas had opgehangen. Daardoor kwam hij vaak met een verkeerde jas thuis. Hij vond er iets op. In het vervolg zat in elke jaszak een dennenappel. Samen met zijn vrouw ging hij altijd naar de uitvoeringen van de Vereniging voor Kamermuziek. Bij zo’n gelegenheid ried zijn vrouw hem aan zich te gaan verkleden. Toen hij niet terug kwam, ging ze boven kijken. Hij had zijn pyjama aangetrokken en lag in bed en sliep.
Visionair
Hij had een wonderlijk heldere visie op de toekomst, zoals blijkt uit een handgeschreven manuscript uit 1960 waarin hij een parallel trekt tussen de ontwikkeling van energetische machines in de negentiende eeuw en de te voorziene ontwikkeling van informatiemachines. Hij betoogde dat omstreeks 1800 arbeid en energie exacte basisbegrippen waren in de natuurkunde. En in de techniek was toen de mogelijkheid ontstaan om energetische machines te bouwen, zoals de stoommachine. Deze machines konden door mens of dier geleverde arbeid bij de productie van goederen vervangen. Hierdoor ontstond werkloosheid met een economische en sociale crisis tot gevolg. Maar later was het ondenkbaar dat de mensheid zonder energetische machines nog een behoorlijk bestaan kon leiden.
Hij meende een parallel verschijnsel waar te nemen, omdat in de natuurwetenschap het begrip informatie had geaccepteerd. Het zou mogelijk moeten zijn informatiemachines te bouwen, gebaseerd op de informatietheorie. Hij voorzag daarbij een sterke miniaturisatie en daarmee een bredere toepassing en vroeg zich af of in de toekomst deze informatiemachines allerlei routinewerk zullen overnemen, zoals boekhouding en organisatorisch werk, en daardoor het leven zullen veraangenamen. Daarbij verwachtte hij dat over 40 jaar (rond 2000!) elke scholier een geheugenmachientje zou bezitten en dat in elk huisgezin een rekenmachientje zou staan. Maar ook vroeg hij zich af of de maatschappij niet gewaarschuwd moest worden voor eventuele nadelige gevolgen door werkloosheid.
Hij maakte zich ook grote zorgen over het milieu in een tijd dat nog niemand zich hier druk over maakte. Hij bewaarde alle enveloppen en gebruikte deze als kladpapier. Thuis probeerde hij zuinig te zijn met energie en velen verbaasden zich hierover. In een voordracht voor het Nederlands Radiogenootschap zei hij in 1964 over ons milieu: “De huidige mens, zich Heer op aarde voelend, beheert haar slecht, bijzonder slecht. Hij vernietigt zijn milieu. Hij vergiftigt de lucht, hij bederft het water, hij mergelt de grond uit. Hij verslindt energie, hoe vaak onnodig en met slecht rendement. Heeft de mensheid over deze dingen een geweten? Ongetwijfeld! Maar komt dit in onze maatschappij tot uiting? Nauwelijks! In het huidige tijdsbestek staat alles in de schaduw van een economische orde en visie.”
Bij alle verworvenheden eiste hij bezinning. Je moest dus de vraag stellen: wat doen we ermee? En niet alleen geen verkeerde toepassingen toestaan, maar ook de eis stellen om de technische verworvenheden goed te bewaren. De moraal was voor hem in dit verband erg belangrijk. In 1964 zei hij hierover in dezelfde voordracht voor het Nederlands Radiogenootschap, dat de moraal de leer is van de plichten en deugden. We doen met onze wil wat onze moraal ons ingeeft. Dat betekent dat de moraal de a-posteriori-conclusie uit het verleden is, en dat je die gebruikt als a-priori-leidraad voor de toekomst. De plicht die hierbij belangrijk is, ligt ergens tussen vrijheid en gebondenheid. Je moet dus bij elk probleem zoeken naar de harmonie hiertussen.
Johan was bijna een karikatuur van de verstrooide professor. Op een dag stond hij wanhopig te telefoneren terwijl een medewerker binnenkwam: “Kijk dan eens in mijn andere pak. Ze moeten toch ergens zijn.” De medewerker vroeg hem wat hij kwijt was. “Mijn sleutels”. De medewerker wees vervolgens op de sleutelbos die aan zijn pink bungelde.
Bronnen
- Deze tekst is grotendeels ontleend aan de voordracht voor de Rotaryclub Zoetermeer op 1 november 2006 door Prof. IJsbrand Boxma.
(toevoegingen en aanscherpingen zijn op basis van de volgende bronnen) - De relatie KPN Research – TNO.
- Aantekeningen van Van Soest (archief Museum Waalsdorp).
- Development at Royal KPN: A History of the First 100 Years of Postal and Telecommunications Research in The Netherlands, D. van de Nieuwe Giessen, 2001.
- B.J.M. Verschoof. (1978). Professor Dr. Ir. J.L. van Soest tachtig jaar. Gorteria Dutch Botanical Archives, 9(5), 118–120
Publicaties
- Soest, J.L. van (1926). Theorie van Maxwell (en veldentheorie) bewerkt naar college van Prof. jhr. dr. G.J. Elias, Drukkerij Waltman, Delft.
- Soest, J.L. van (1926). Adaptatie van het oog bij positieve en negatieve verblinding. Physica vol 6. pp 117-199.
- Soest, J.L. van (1928). Stereoacoustische metingen, Handelingen van het XXIIe Nederlandsch Natuur- en Geneeskundig Congres gehouden op 2,3 en 4 april 1929 te Rotterdam.
- Soest, J. L. van en Groot, P. D. (1929). Artikel “STEREAOCOUSTISCHE GELUIDSBEELDEN EN KLEINST WAARNEEMBARE TIJDSVERSCHILLEN”, Physica 9, pp.111-114 (05-02-1929) (ingescande versie)
- Soest, J. L. van en Groot, P. D. (1929). Artikel “RICHTINGSHOOREN BIJ SINUSVORMIGE GELUIDSTRILLINGEN”, Physica 9, pp.271—282. (ingescande versie)
- Soest, J. L. van en Groot, P. D. (1931). Artikel “HET RICHTINGSHOOREN IN DE RUIMTE”, Physica 11, pp. 103-116, 1931. (ingescande versie)
- Artikel “DAS MINIMUM AUDIBILE UND DIE KONTRASTSCHWELLE” door J. L. van Soest en P. D. Groot, Physica Volume 2, Issues 1–12, 1935, Pages 196-200. (ingescande versie)
- Soest, J.L. van (1929). Plantengeografische districten in Nederland. De Levende Natuur, 33, (10), pp. 311 – 318.
- Soest, J.L. van (1937). Die Niederländische Radiosonde, in: Über Radiosonde–Konstruktionen. Denkschrift. [Hrsg.: Internationale Meteorologische Organisation. Internationale Aerologische Kommission. pp 43-44,
- Soest, J.L. van (1940). Een Nederlandse Radiosonde, Tijdschrift van het Nederlandsch Radiogenootschap, deel VIII pp. 305-313 (pdf)
- Insje, C.M.A. and Soest, J.L. van (1940), A Dutch Radio-Meteorograph, Quarterly Journal of the Royal Meteorological Society, 66 (1940) 286, pp 317-322. doi.org/10.1002/qj.49706628606
- Soest, Higr. J.L. van (1945). VERSLAG OVER P.T.T. LABORATORIA, enz., P.T.T. [verslag]
- Soest, J.L. van, en Bordewijk, J.L. (1947). Diëlectrtische verwarming. De Ingenieur, E. 87-89.
- Soest, J.L. van, en Bordewijk, J.L. (1947). Grensgevoeligheid, Tijdschrift van het Nederlandsch Radiogenootschap, deel XII-3, pp. 113-123.
- Soest, J.L. van (1949). Speurwerk, van luistertoestel tot radar. Voordracht KIVI Krijgskundige Techniek, 1949 no 1.
- Soest, J.L. van (1949). Het Electron en de Mens in de hoogfrequentietechniek, Intreerede T.U. Delft op 21-09-1949.
- Soest, J.L. van (1951). Informatietheorie. Natuurkundige voordrachten: Nieuwe reeks 1951/1952(30), pp. 49-57.
- Soest, J.L. van (1952). De wet van Weber – Fechner, Physisch Laboratorium Rijksverdedigingsorganisatie TNO, P.L. 27.
- Soest, J.L. van (1952). Symposium over ruis; historische inleiding. Tijdschrift van het Nederlands Radiogenootschap, Vol. XVII (5/6), pp. 197-198.
- Soest, J.L. van (1954). A contribution of information to sociology, Synthese, Vol 9(3), 265-273.
- Soest, J.J. van, Weevers, T., Danser, B.H., Heimans, J., Van Ooststroom, S.J., Soest, J.L. van (1954). Flora Neerlandica. Flora van Nederland: Cyperaceae, Carex, Deel 1, Koninklijke Nederlandsche Botanische Vereniging.
- Soest, J.L. van (1955). An introduction to scientific information. Synthese 9, 177–181. doi.org/10.1007/BF00567404
- Soest, J.L. (1956). Some consequences of the finiteness of information. in: 3rd Symposium on “Information Theory” held at the Royal Institution, 12-16 September 1955, London.
- Soest, J.L. van (1956). New Taraxaca from The Netherlands, Acta Botanica Neerlandica, Vol 5 (1), 1956, pp. 93-101.
- Soest, J.L. van (1956). Les taraxacum de Belgique – 1. Introductions et sections Erythrosperma, Palustria et Spectabilia. Bull Jard. Bot. Etat Brux., Vol. 26, Iss: 2, pp 211 – 235.
- Soest, J.L. (1956). Signaal-ruis-verhouding en informatie, Nederlands tijdschrift voor natuurkunde, Vol 22(8), pp. 233-237.
- Soest, J.L. van (1958). Ruis, Electrotechnische Vereniging, Delft.
- Soest, J.L. van (1959). Information and interpretation. Synthese 11, pp 104-111.
- Soest, J.L. van (1960). Orde en Wanorde (lecture), Statistica Neerlandica 14 ( 1960) nr 3/4. doi.org/10.1111/j.1467-9574.1960.tb01029.x
- Soest, J.L. van (1960). Informatie- en Communicatietheorie (ed. 3) – handleiding bij het onderwijs, Delft.
- Soest, J.L. van (1960). De komende 40 Jaren. Nederlands Radiogenootschap. pp 225-237.
- Soest, J.L. van (1961). Quelques nouvelles espèces de Taraxacum, natives d’Europe. Acta botanica neerlandica, 10(3), 280–306.
- Soest, J.L. van (1964). Entropie en informatie als geweten en moraal in wetenschap en techniek (voordracht), Tijdschrift van het Nederlands Elektronica- en Radiogenootschap, deel 29, No 6.
- Soest, J.L. van (1964). Wereld en antiwereld, De Ingenieur n0 29.
- Soest, J.L. van (1977). Quelques especes nouvelles de Taraxacum, de France. Acta botanica neerlandica, 24(2), 139-154. doi.org/10.1111/j.1438-8677.1975.tb01002.x
- Soest, J.L. van (1977). Quelques especes nouvelles de Taraxacum, de France II. Acta botanica neerlandica, 26(2), 141–158.
Onderscheidingen
- Erelid Nederlands Radiogenootschap (april 1947)
- Honorair medewerker van het Rijksherbarium van de Rijksuniversiteit Leiden (februari 1948)
- Officier in de Orde van Oranje Nassau (1 mei 1948)
- Erelid Electrotechnische Vereeniging (maart 1955)
- Doctor honoris causa in de Wis- en Natuurkunde, Rijksuniversiteit Utrecht (28 maart 1958)
- Fellow of the Institute of Radio Engineers (1 januari 1962)
- Fellow of the World Academy of Art and Science (september 1962)
- Erelid van de Koninklijke Nederlandse Botanische Vereniging (22 februari 1964)
- Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw (30 april 1965)
- Legpenning van de Koninklijke Maatschappij voor Natuurkunde, Dilegentia (1 december 1969)
- Honorary Member of the Botanical Society of the British Isles (9 mei 1970)