Infraroodtechniek: Periode 1960 – 1970
Passieve infraroodtechniek: Periode 1960 – 1970
Mede door het succes van de in Amerika ontwikkelde infraroodgeleide raketten als Sidewinder (1955), werd de ontwikkeling van infrarooddetectoren voortgezet. Dit leidde in 1960 tot de eerste TNO warmtebeeldscanner met zelfgebouwde indiumantimonide (InSb) detector met vloeibare stikstofkoeling en met een buizenversterker. Het maken van een plaatje met circa 100 x 100 beeldelementen duurde ongeveer tien seconden.
Het zelf maken van kristallen
Optrekapparaat: Voor InSb-detectoren heeft men InSb-éénkristal nodig, met een bepaalde asrichting van het kristal en van voldoende zuiverheid. In deze zelfontwikkelde oprekinstallatie werd gezuiverd InSb gedaan, dat daarna net boven de smelttemperatuur werd gebracht in een H2-atmosfeer om oxidatie tegen te gaan. Boven het oppervlak van dit vloeibare metaal hing een entkristal met de goede asrichting. Deze ent liet men voorzichtig zakken tot de smelt. Hierna werd deze ent gelijkmatig draaiend omhoog gebracht zodat de afkoeling en uitkristalisering gelijkmatig verliep.
De kristallen werden met de op laboratorium ontwikkelde kristalzaagmachine in plakjes en in blokjes gezaagd. De kristallen konden na verdere verwerking dienst doen als lichtgevoelige cellen in verschillende soorten detectoren.
Fysische invloeden
Al spoedig werd duidelijk dat infraroodtechnologie niet alleen bestaat uit het bouwen van camera’s. De interpretatie van de beelden vereist andere fysische kennis, iets dat wordt geïllustreerd in het volgende plaatje. Een aantal warmtetransportverschijnselen is verantwoordelijk voor de oppervlaktetemperatuur van een object en zijn omgeving, en dus voor het waar te nemen contrast met een thermisch infrarood ofwel warmtebeeldcamera.
Vele omgevingsfactoren zijn van invloed op het thermisch (temperatuur)contrast.
Daarnaast wordt dit beïnvloed door materiaaleigenschappen als:
- specifieke dichtheid
- soortelijke warmte
- de warmtegeleidingscoëfficiënt
- de oppervlakteruwheid
- de spectrale en speculaire reflectie
Is de warmtebalans in evenwicht, dan is de oppervlaktetemperatuur constant. Zo niet, dan neemt de temperatuur toe of af. Gedegen kennis van fysische transportverschijnselen is dus een vereiste voor een juiste contrastinterpretatie van met name infrarode uitstraling.
Om de mogelijkheden van infraroodsensoren nader te onderzoeken, was de voornaamste activiteit in de begin jaren ’60 het realiseren van een camera voor veldgebruik met daarin toegepast een zelfontwikkelde InSb detector.
Warmtebeeldcamera met groot beeldveld
Dit resulteerde in 1963 in de eerste echte warmtebeeldcamera met een groot horizontaal beeldveld:
- geometrische resolutie: 1 mrad
- thermische resolutie: 0.1 °C
- beeldveld: 6° verticaal, 360° horizontaal
- tijd voor een opname van 6°x9°: 10 seconden
- hoofdspiegel: D=30 cm, f=58 cm
- detector: InSb foto-Voltacel van 0.5×0.5 mm
Voorbeelden van nachtopnamen met deze camera van schepen en militaire voertuigen zijn hieronder te zien. De warme plekken (wit) op de scheepshuid van het vrachtschip geven de plaats aan van de machinekamer, de schoorsteen, de kombuis en bij de tanker van de compartimenten met warme olie. De voertuigen, afgebeeld enkele uren na het afzetten van de motor, houden hun warmte nog lang vast. Opvallend zijn ook de sporen in het terrein. De resultaten gaven aanleiding tot het ontplooien van verdergaande onderzoeksactiviteiten te meer toen in juni 1966 een Israëlisch oorlogsschip (Eilat) door een Egyptische infrarood anti-schipraket van Russische makelij (SS-N-2 Styx) tot zinken werd gebracht.
Floris scanner
Mede daarom zijn in de volgende jaren zijn de inspanningen op infraroodgebied sterk toegenomen, zowel op het verbeteren van de opnameapparatuur als op het vergaren van doelsignaturen. Zo werd in 1966 de FLORIS-vliegtuigscanner gerealiseerd, waarmee vanuit een Neptune marinevliegtuig de infraroodsignatuur van Russische oorlogsschepen werden gemeten en vooral ook van de infrarood-decoys die achter het ijzeren gordijn ontwikkeld werden. Deze gegevens waren destijds van groot belang voor de Marine-inlichtingendienst die ze ruilden met inlichtingendiensten van andere landen.
Tevens bracht dit onderzoek het ontwikkelen van een infraroodstralingsmodel voor de Nederlandse marineschepen op gang en het bedenken van tegenmaatregelen ter beperking van de infrarooddreiging. Al deze activiteiten werden besproken in de Werkgroep Infrarood en Electro-optische Tegenmaatregelen (Wiet) en de daaronder ressorterende ‘Schoorsteengroep’. Hierin was ook de groep Infrarood van het Physisch Laboratorium TNO vertegenwoordigd alsmede diverse Koninklijke Marineafdelingen waaronder de operationele dienst die ten behoeve van experimenten direct schepen ter beschikking kon stellen.
Ook de andere krijgsmachtonderdelen zagen het belang van infrarood in. Zo werd bij de NV Optische Industrie “De Oude Delft” vanaf 1968 de Orpheus infraroodscanner ontwikkeld voor een verkenningspod onder de Lockheed F104 (Starfighter). In opdracht van de Koninklijke Luchtmacht (KLu) speelden het Physisch Laboratorium TNO en NLR hierin een begeleidende rol.
TNO heeft in latere jaren veelvuldig geadviseerd bij de materieelaanschaf van materieel door de Krijgsmacht, onder andere bij de invoering van de Leopard-warmtebeeldcamera van Zeiss (Koninklijke Landmacht (KL)), de LION ongekoelde camera voor de soldaat (KL), de LANTIRN verkennings- en laser-designatorpod voor de F16 (KLu) en de SIRIUS rondzoeker voor het LCF fregat (Koninklijke Marine). De kennis, die nodig is voor het geven van de juiste adviezen is opgedaan tijdens het ontwikkelen van diverse technologie-demonstrators (prototypen) zoals:
- de Seacat Infrarood Sensor (SIRS) voor het opvangen en volgen van de Seacat raket kort na het lanceren (Van Speijk fregat),
- de CHIK (Combinatie Helderheidsversterker Infrarood Kijker),
- de ETIS (Experimentele Thermisch InfraroodScanner)-serie voor KL en KM toepassingen, en
- de MDW scanner (Multi Detector Warmtebeeld) voor de F104 (Starfighter).
Een bijkomend aspect was de assistentie bij het uitvoeren van testen van de prestaties van dit materieel en het vervaardigen van testapparatuur zoals de MRTD (Minimum Resolvable Temperature Difference) opstelling en de SBS en SSS (Subsone en Supersone Missile Simulators) voor de SIRIUS rondzoeker. Verder werd veel kennis opgedaan via de contacten met andere landen, onder andere in de diverse NAVO Research Study Groups en via bilaterale contacten met Engeland, Noorwegen, Amerika en Frankrijk.
Combinatie Helderheid Infrarood Kijker (CHIK)
In 1969 ontwikkelde TNO de Combinatie Helderheid Infrarood Kijker (CHIK). De CHIK moest minstens 15 beelden/s maken, een beeldveld van minstens 1°x3° hebben, maximaal 40 W gebruiken, 5x vergroten en minder dan 6 kg wegen.
Het foward looking infraroodbeeld (FLIR) werd via spiegels (in de latere, meer compacte CHIK II via omkeerprisma’s) in het midden van het helderheidsversterkerbeeld gespiegeld. De opbouw van het infraroodbeeld werd daarbij door een snelle scanrotor verzorgd waaraan een facettenschijf met 24 facetten was gekoppeld. CHIK had een optisch scheidend vermogen van 0.5 mRad en termisch scheidend vermogen van 0.6°C.
Referentie
T. Nooijen (2015), Physics Research at RVO-TNO during the early cold war, Univ. of Utrecht (pdf)