Onderwaterakoestiek: Onderzoek naar gesleepte sonararrays (vanaf 1980)
Gesleepte sonararrays (vanaf 1980)
Omstreeks 1980 werd er begonnen met een nieuw principe van onderzeebootdetectie. Men spoorde de onderzeeboten niet meer op door zelf sonarsignalen uit te zenden maar door met gevoelige hydrofoons te luisteren naar het geruis dat een onderzeeboot zelf veroorzaakt. Deze hydrofoons werden dan in een slang (lengte 150 meter) aan een lange kabel (1200 meter) ver achter het schip aan gesleept. Hiermee kan men onderzeeboten op zeer grote afstanden beluisteren en dit houdt ook de hydrophones ver weg van de eigen geluidsbronnen van het schip. Deze methode heeft echter het nadeel dat, als men een onderzeeboot hoort, men dan nog niet weet of deze zich rechts of links van de slang bevindt. Om dat probleem op te lossen sleept men niet één slang maar twee slangen naast elkaar. Het geluid treft de ene slang eerder dan de andere waardoor uitgemaakt kan worden of het geluid van links of rechts komt. Ook deze “Towed Array Sonar” werkt alleen maar goed dank zij de toepassing van moderne technieken van signaalverwerking.
In één onderzoek zijn 32 akoestische sensoren op gelijke afstand in de slang gemonteerd aangevuld door twaalf non-akoestische sensoren. Iedere sensor is met een draadverbinding van ruim 1200 meter met de dekunit verbonden. Omdat dit groot aantal verbindingen het systeem kwetsbaar maakt, is later overgegaan op het transfibersysteem, waarbij aan het eind van de slang een multiplexer-unit (“pod”) is aangebracht die de sensorsignalen met een hoge samplefrequentie in tijdmultiplex toevoert aan een enkele optische glasfiber die het signaal via de 1200 meter lange sleepkabel overbrengt naar het schip, waar een dekunit het ontvangen signaal weer omzet in parallelle sensorsignalen.