Onderwaterakoestiek: Tijdelijke dip in het onderzoek (1965)

 

Tijdelijke dip in het onderwaterakoestiekonderzoek

 
Omstreeks 1965 bleek dat de Koninklijke Marine helaas van mening was dat Nederland te klein zou zijn om eigen sonars, zowel actief als passief, te ontwikkelen. In plaats daarvan zou aansluiting gezocht worden bij andere (grotere) landen. Hierin speelde tevens de omstandigheid mee dat, speciaal voor passieve sonars, er slechts zeer weinig of geen vaartijd voor beproevingen ter beschikking was. Na deze beslissing kwam de nadruk bij de groep Onderwaterakoestiek van het TNO laboratorium dus te liggen op studie en onderzoek van die delen van de sonar die de kwaliteit ervan bepalen, zoals de transducent, het signaalontwerp (voor actieve sonars), de signaalverwerking en de daarbij behorende presentatie. Door het op deze wijze onderhouden van de deskundigheid kon het laboratorium op velerlei punten van advies dienen. Dit was al snel van belang toen de sonaruitrusting van de “Van Speijk”-klasse fregatten gespecificeerd en in een later stadium technisch beproefd moest worden.