Onderwaterakoestiek: periode (1946 – 1948)

 

Onderwaterakoestiek (1946 – 1948)

 
Onderwaterakoestiek heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog op vrij grote schaal toepassing gevonden bij het opsporen van onderzeeboten en oppervlakteschepen. De daarvoor gebruikte “geruischpeilers” werden ook aangeduid als ASDIC (Anti-Submarine Detection Investigation Committee). Rond 1953 deed de  term sonar (Sound Navigation and Ranging) en in het Nederlands “onderwaterakoestiek” opgang. De toestellen waren zowel van het “actieve” en het “passieve” type. Actieve sonar berust op de ontvangst van de echo van een object na de uitzending van een signaal. Passieve sonar gebruikt het door het object zelf voortgebrachte geluid dat een gevolg is van onder andere de voortstuwing.

In 1946 werd in Nederland schoorvoetend een begin gemaakt met nieuw fundamenteel onderzoek op het gebied van de onderwaterakoestiek. Dit betrof proeven betreffende geluidabsorptie in vloeistoffen. Tegelijkertijd in samenwerking met het Scheepsbouwkundig Proefstation, het latere MARIN, gewerkt aan de ontwikkeling van een gestroomlijnde sonardome die minder cavitatie, dus geluid, maakt.

Voor de Koninklijke Marine werd ook een uitgebreide sonarinstallatie onderzocht op een achtergebleven Duits oorlogsschip. Ook werd de Amerikaanse sonarinstallatie van het patrouillevaartuig Hr.Ms. Queen Wilhelmina gerepareerd door medewerkers van het laboratorium. De Queen Wilhelmina had tijdens de oorlog de codenaam USS PC 468. Tussen 15 juni en 15 juli 1949 werd het schip door de Marine gerepareerd en omgedoopt tot Hulpschip Experimenteel 1 (HE 1).

De Koninklijke Marine was eind 1947 van mening dat, gezien het toekomstige belang van sonar, de ontwikkeling van sonardeskundigheid en ervaring binnen Nederland noodzakelijk was. Hiervoor werd het laboratorium in 1948 belast met het ontwikkelen van een sonar bestemd voor het toenmalige scheepsnieuwbouwprogramma van de Koninklijke Marine. Noch de Engelsen, noch de Amerikanen waren bereid informatie over sonartechnologie te delen. Frankrijk bevond zich internationaal in een vergelijkbare positie. Daardoor bleek het mogelijk om tot een goede samenwerking te komen. Dit betrof niet alleen de ontwikkeling van transducenten en hydrofoons (= onderwatermicrofoons), maar omvatte ook de uitwisseling van ervaringen met de ontwikkeling van sonarapparatuur. Tevens stelde Frankrijk beproevingsfaciliteiten ter beschikking.