Overig: Wichelroedes en Aardstralen

 
Op dit moment is het onduidelijk wie de opdrachtgever en wat de context was van dit onderzoek in 1947-1948.
Anderzijds geeft het rapport inzicht in de toenmalige aanpak van het onderwerp. Om die reden hebben we dit rapport toegevoegd.
 

RAPPORT INZAKE ONDERZOEK NAAR DE PHYSISCHE OORZAAK VAN DE WICHELROEDE-WERKING EN HET ONTSTAAN DER Z. G. “AARDSTRALEN”

Schrijver: F. S. van Davelaar

Datum: November 1948

Noot: de schrijfstijl en spellingswijze dateert uit 1948

Doel: Door het opsporen van de physische oorzaak van de wichelroedewerking te kunnen komen tot de constructie van een indicator, geheel buiten de mens om werkend. 

Korte inhoud: Na een korte inleiding, de geschiedenis van de wichelroede behandelend, wordt de gevolgde wijze van onderzoek gemotiveerd, waarna acht verschillende hypothesen omtrent de oorzaak der wichelroedewerking worden toegelicht en voor zover mogelijk de zwakke plekken in deze theorieën aangeduid.

Conclusie: Het aantal waarnemingen ter toetsing van de nog niet geëlimineerde hypothesen moet worden uitgebreid tot slechts één der opgestelde hypothesen steekhoudend blijkt, of een nieuwe hypothese kan worden opgebouwd.

Inhoudsopgave

  1. Geschiedenis
  2. Wijze van onderzoek
  3. Phaenomenologie
    1. De Wichelroede
    2. Biologische effecten
    3. Aardstraling
    4. De Wichelroedeloper
  4. Hypothesen ter verklaring van het wichelroede-effect en/of de biologische invloeden.
    1. Electrostatische effecten
    2. Electromagnetische effecten
    3. Magnetische effecten
    4. Kosmische stralimg
    5. Luchtelectrische effecten
    6. Radio-actieve werking
    7. Materiaalstraling
    8. Para-psychologisch
  5. Conclusie

Literatuur-verwijzingen.
Het getal vóór het deelteken in de, tussen haakjes geplaatste verwijzingen in de tekst, duidt op het nummer van het werk of artikel uit de achteringevoegde literatuurlijst; het getal achter het deelteken op de desbetreffende bladzijden.

    1. Geschiedenis.
      Definitieve berichten over de wichelroede en zijn gebruik stammen eerst uit de middeleeuwen; er zijn echter aanwijzingen, dat de wichelroede (dikwijls in een andere vorm, dan we tegenwoordig kennen) reeds duizenden jaren geleden gebruikt werd. De laatste vijftig {jaar} komt naast het oude doel van het wichelroede-lopen, het·opsporen van ondergrondse, stoffelijke zaken (water, ertsen, fundamenten, enz.) (20; 21; 22) een tweede doel, het zoeken van gezondheidsschadende invloeden met betrekking tot levende weefsels. (9; 10; 11; 14; 25; 28). Speciaal deze laatste toepassing heeft nog vele tegenstanders. Het grootste deel der wichelroede-lopers (die als zodanig bekendheid genieten) in Nederland, bemoeit zich speciaal met de gezondheidsschadende invloed. Dat het eerste deel van het wichelroede-lopen hier in Nederland weinig wordt toegepast, komt omdat water vrijwel overal aanwezig is en erts- en olielagen hier aanvankelijk niet werden geacht aanwezig te zijn. Het onderzoek naar aardstralen en wichelroede geschiedt momenteel op vele plaatsen en in vele landen. (1; 14; 17)
       
    2. Wijze van onderzoek.
      Alhoewel de literatuur over dit onderwerp zeer uitgebreid is, kon geen physisch houvast worden gevonden als basis voor verdere ontwikkeling. Wel konden uit de literatuur acht hypothesen gedistilleerd worden. Om hieruit de enig juiste te vinden, indien aanwezig; moest worden overgegaan tot een phaenomenologisch onderzoek, zoals het waarnemen van de gedragingen van de wichelroede onder verschillende omstandigheden; het voorkomen en eventueel effect van aardstralen. Op biologisch terrein konden de meeste feiten verzameld worden, gezien de uitgebreide literatuur over deze zijde van het vraagstuk en onze eigen waarnemingen die ook practisch slechts tot deze zijde beperkt moesten blijven.Bijna alle proeven komen neer op het kunstmatig scheppen van de omstandigheden die, volgens een of andere hypothese, verondersteld worden aanwezig te zijn, en de invloed van deze omstandigheden na te gaan op het tot dusverre enige middel tot indicatie: het biologisch object, o.a. ook de wichelroedeloper.
       
      Slechts indien het gelukt met kunstmatige omstandigheden gelijke biologische reacties te krijgen als met de natuurlijke omstandigheden en bovendien de physische eigenschappen van de toegepaste kunstmatige omstandigheden coördineren met de, door middel van een wichelroede-loper, waargenomen physische eigenschappen van de “aardstralen”, kan de desbetreffende hypothese gebruikt worden als basis voor verder zuiver physisch ontwikkeling.De apparaten ter bestrijding van aardstralen (9:50; 10:169; 11:41; 11:56; 12: 49; 14:36; 28) lijken physisch onverklaarbaar, hoewel men zegt, dat zij een biologisch gunstige uitwerking hebben.
       
    3. Phaenomenologie.
      1. De wichelroede.
        De gaffel van hazelaarhout uit de oudheid, om 12 ’s nachts gesneden (vanwege physiologische omstandigheden van groter sapgehalte), is reeds lang door een metalen roede vervangen, gemaakt van de meest verscheidene soorten metalen in allerlei vormen. Een der meest gebruikte vormen is wel de hiernaast afgebeelde wichelroede, gemaakt uit verenstaal van 1½ mm dikte.

        Wichelroedevorm
        Wichelroedevorm

        De reacties van de wichelroede zijn bij verschillende wichelroede-lopers over hetzelfde object niet altijd gelijk (17:43). Dit is afhankelijk van hun scholing (28).In dit verband moet ook gewezen worden op de vermelde “schaduwwerking” (17:36), waardoor de plaats van een object nog lange tijd na het verwijderen aangeduid zou kunnen worden. Met proefnemingen moet men hier zeer op letten. Over de vraag of de roede indicator, dan wel antenne is, zijn de meningen zeer verdeeld. Uit het bevochtigen der handen met een electrolyt (17:42) om beter contact te krijgen met de metalen roede, zou men kunnen afleiden, dat zij als stroomdraad dienst doet. De directe oorzaak der beweging zou toch ook spiercontractie blijven (17:29). Bij eigen proeven bleken de experimenten ook met ebonieten roeden te gelukken. Een groot deel der onderzoekers ziet de roede uitsluitend als een middel om een zeer kleine beweging (door onbewuste spiercontractie) door het labiele evenwicht van de gespannen roede tot uiting te brengen.

      2. Biologische effecten.
        Reeds eerder is opgemerkt, dat de literatuur over dit onderwerp zeer uitgebreid is (9; 10; 11; 12; 14; 25; 28). De P.H.-waarde (waterstof-ionen concentratie) van het bloed zou veranderen (28). Gedeprimeerdheid, alle mogelijke chronische bezwaren alsmede gezwelvorming worden in verband gebracht met aardstraling.Waarnemingen met de cardiograaf ( 17: 31) toonden een hogere piekwaarde; het vermoeden bestaat, dat deze waarnemingen niet nauwkeurig zijn geweest. Bij onze contrôleproeven konden we deze dan ook niet onomstotelijk aantonen.Zie ook onder III C het verschil in uitwerking van “waterinvloed” en van ”gas-invloed”.In het biologisch effect, alsmede in de intensiteit van de aardstraling zou een zonnevlekken-periodiciteit waar te nemen zijn. (12:86).Men spreekt van de invloed op de gezondheid door “materiaalstraling”, die met een pendel-methode wordt opgespoord. De pendel bestaat b.v. uit een metalen balletje, opgehangen aan een draad, door de pendelaar vastgehouden. Uit de bewegingen van het balletje trekt de pendelaar dan zijn conclusies.De eigenschappen van pendelaar en wichelroede-loper kunnen wel, doch zijn vaak niet verenigd in een persoon. Gegevens over de al dan niet schadende invloed van een ondergronds object zijn er echter niet.
         
      3. Aardstraling.
        De meeste wichelroede-lopers veronderstellen, dat de schadelijke aardstraling veroorzaakt wordt door, althans gebonden is aan, onderaards stromende wateraders en aardgas of kloven. Nu is het volgens van Dam (11:37) moeilijk het bestaan van zulke “wateraders” aan te nemen. Water en gas veroorzaken tegengestelde reacties van de roede. Ook het biologisch effect is tegengesteld. Wateraders veroorzaken een wateropdrijvende werking (14:38) en rotting, terwijl gas een drogende, conserverende, zelfs mummificerende (11:30; 10:162) werking heeft.Boven plaatsen met straling met sterke intensiteit zouden barsten in bouwwerken zijn waargenomen. Ook in de literatuur wordt dit als positief aangehaald. (12:64; 10:162)Veel gegevens zijn uit de literatuur te putten omtrent het voorkomen van bliksem-inslag. (10:199; 11:10; 11:15; 12:70) Bliksem-inslag vindt n.l. bij voorkeur plaats boven een kruispunt van aardstralen. Alhoewel de banen van aardstralen scherp begrensd zijn, blijkt bij nauwkeurige proeven over een bepaald tijdsverloop genomen, dat er verschuivingen kunnen optreden (12:85;·14:12).Op een hoogte van 1400 meter (10:174) konden tijdens een ballonvaart nog kruispunten met de wichelroede worden aangetoond. Tevens kon worden geconstateerd, dat de verschillende bijzondere punten op de grond en op een hoogte van 1400 meter vrijwel loodrecht boven elkaar stonden.De intensiteit van deze invloeden, die overigens zeer subjectief worden gemeten, vertoont een bepaalde periodiciteit (12:86), zowel dagelijks als periodiek met het verschijnsel van zonnevlekken.Sommige onderzoekers (9:48) menen een stijging in intensiteit waar te nemen bij vergroting van de afstand tot de aarde.
         
      4. De wichelroede-loper.
        De wichelroede-loper is een uiterst gevoelig biologisch instrument, maar dan ook zeer gemakkelijk te ontregelen. Een loper kan alleen betrouwbaar werk leveren als hij volkomen “fit” is (11:32; 11:34), verder spelen weersinvloeden een zeer belangrijke rol. De gevoeligheid is bij droog weer vaak groter dan bij vochtig weer, waaruit wel blijkt, dat de gevoeligheid sterk varieert. (17:43).Voor nauwkeurig wichelroede-lopen is een sterke instelling nodig op het/de te zoeken object/invloed, het z.g. sensibiliseren. Dit kan door concentratie geschieden, maar zou ook gelukken door, speciaal bij objecten, een stukje van het gezochte object in één der beide handen te houden.Uit het feit, dat het sensibiliseren zulk een belangrijke rol speelt bij het roede-lopen, blijkt het grote gevaar van een psychische beïnvloeding van de roede-loper.
         
    4. Hypothesen ter verklaring van het wichelroede-effect, en/of de biologische invloeden.
      1. Electrostatische effecten
        De potentiaal-gradiënt van de luchtlaag om de aarde is gemiddeld 125 V/m (11:14; 14:28). Loopt het aequipotentiaalvlak niet geheel gelijkmatig, maar zijn er “indeukingen” (14:28), dan reageert de roede-loper hierop. Op bestraalde plaatsen is nu een gradiënt van 50 V/m gevonden (14:28).Dit zou ook duiden op grotere geleidbaarheid van de·1ucht ter plaatse. Volgens de literatuur leverden metingen met de Wulfsche één draad electrometer met·verstelbare microscoop·wel resultaat op (11:15). Grotere geleidbaarheid verklaart de blikseminslag. (10: 199; 11:10; 11:15; 12:70).Het is echter moeilijk, zich deze “indeukingen” zo scherp loodrecht begrensd in te denken. Metingen over een gehele dag genomen (11: 14) toonden aan dat ’s morgens een gradiënt van 250 V/m gevonden kon worden, tegen ‘s middags 90 V/m.In verband met onze eigen proeven, waarbij de proefpersoon in het open veld tussen kunstmatige electrostatische·ve1den·van maximum 200 V verschil moest lopen met ongunstig resultaat wat betreft de wichelroede-werking, is het van belang dat vermeld staat (13:80), dat een veel hogere spanning benodigd is om dergelijk resultaten te bereiken. Deze schijnen dan ook wel bereikt te zijn.Biologische werkingen zouden te verklaren zijn met·electrostatische velden. (5; 11: 11)Electro-osmotische verschijnselen (14:38; 12:64) zijn ermede te verklaren, alsmede de daartoe gebruikte·afscherm-methode (14:38)Onze proeven met een kathodestraalbuis, o.m. door middel van electrostatische verandering afbuiging te·krijgen leverden negatief resultaat op vanwege vele storende. Invloeden in het laboratorium.Zo ook de proeven met de electrometer·van de Vita (1:106; 13:84)·die in het laboratorium te veel storende invloeden ontvangt om uit de waarnemingen een conclusie te kunnen trekken. Buiten veroorzaakt het minste zuchtje wind allerlei uitslagen, die niet in overeenstemming waren met de door de wichelroede aangegeven plekken.Uitgaande van de hypothese. van de electrostatische effecten bevestigden we·een wichelroede scharnierend tussen twee platen waartussen een spanningverschil bestond. Aan de wichelroede werd met het rhytme van de hartslag (1.56 Hz) een lading toegevoerd, waarop de wichelroede inderdaad één der typische bewegingen uitvoerde, zoals o.a. bij het zoeken naar aardstralen gebruikt werd. (slingeren). Toen echter uit latere proeven bleek, dat een wichelroede-loper ook zeer nauwkeurig kan werken met een geheel ebonieten roede, bleek onze proef waardeloos.
         
      2. Electromagnetische effecten.
        • Straling
          Golven van lage frequentie komen niet in aanmerking, daar de detectie eenvoudig is en niets heeft opgeleverd.Dobler (1:76) mat met een tralietoestel een golflengte van 0.3 mm tot 10 cm. Wüst en Wimmer (15:412) kwamen niet tot 0.3 mm, maar op een gebied van 1 – 70 cm.De bij chemische processen optredende electromagnetische straling (1) van zeer korte golflengte wordt door Boyd en Abrams voor het stellen van diagnosen gebruikt; de wichelroede zou op deze stralingen kunnen reageren.De theorie betreffende de kosmische straling wordt apart behandeld.
        • Velden
          Aardstromen komen in de aardkorst in grote mate voor, inhomogeniteiten in het stroomveld veroorzaken inhomogene velden boven het aardoppervlak. In hoeverre die inhomogeniteiten in het veld samenvallen met door wichelroede-lopers gevonden “banen” is nog niet vastgesteld. Ook hier is echter de scherpe begrenzing van de banen niet in overeenstemming te brengen met de electromagnetische eigenschappen.De aardstromen vertonen ook variaties gelijktijdig met het voorkomen van zonnevlekken (12:86), dit in overeenstemming met de aardstraling (III C).
           
      3. Magnetische effecten.
        Vele onderzoekers houden het verschijnsel van aardstraling voor een magnetisch effect (1; 8; 17). Behalve plaatselijke variaties vertoont het magnetische veld ook variaties en intensiteitsverschillen tengevolge van zonnevlekken. Gaan we nu van de veronderstelling uit, dat er stroken in de aardkorst zijn met een andere permeabiliteit dan de naaste omgeving, dan zullen de veldlijnen meer of minder op elkaar gedrongen zijn, hetgeen een verschil in helling van de verschillende veldlijnen zou opleveren. Dit is echter in het geheel niet in overeenstemming met het loodrechte verloop van de storing, daar de inclinatie practisch nergens 90° bedraagt. Het aangewezen instrument hiervoor is de inclinometer. In·verband met de zeer kleine krachten zijn de mechanische factoren van de verticaal hangende kompasnaald, zoals de lagering en de uitbalancering, echter zo groot, dat vele metingen nodig zijn (27:464), waaruit gemiddeld moet worden, om een enigszins betrouwbare meting te krijgen. Bij onze eigen constructie was de wrijving van de kwiklagering nog te groot om metingen te kunnen verrichten.Voor het meten van de kleine plaatselijke intensiteits-verschillen (1:419), zou men het apparaat van Mulders (7) kunnen gebruiken. Volgens de constructeur echter zijn ook hierbij de mechanische moeilijkheden, nog niet geheel opgelost.Dat magnetische variaties een wichelroede-werking teweeg kunnen brengen heeft Tromp (17) willen aantonen. Over het biologische effect van een intensiteits-verandering of richtings-verandering van het magnetische veld kon in de literatuur niets worden opgespoord.
         
      4. Kosmische straling.
        Nemen we het waarnemingsfeit van de vrijwel vaste ligging van de aardstraalbanen, en dus ”aardgebondenheid”, als juist aan, dan komt een primair effect van de kosmische straling niet meer in aanmerking. Men denkt dan nog aan teruggekaatste of secundaire stralen (25). Vele onderzoekingen met Geiger – Müller tellers tesamen leverden een negatief resultaat op (13:85). Wel werden allerlei verschillende waarden gevonden bij metingen (13), maar deze correspondeerden niet met door wichelroede-lopers aangegeven banen.
         
      5. Lucht-electrische effecten.
        Variaties in de potentiaal-gradiënt van de lucht komen inderdaad veel voor, doch deze zijn niet aan de aarde gebonden zoals aardstralen zouden zijn. De biologische effecten, bereikt met kunstmatige lucht-electrische variaties, zijn echter in overeenstemming met die van aardstraling. Ook de biologische werking van weersveranderingen (17:43) (zie ook III D) stemt overeen met de hierbij optredende lucht-electrische veranderingen.
         
      6. Radio-actieve werking.
        Hier stuiten de theorieën op de grote absorptie van de verschillende media, zodat de effecten op grote hoogte onverklaarbaar zijn. Volgens Kohlrausch (9:48) werken alle kloven in de aardkorst en ook grenslagen, sterk emanerend. De loodrechte werking is hiermede echter niet verklaard. Het verschijnsel van de schaduwwerking (17:36; III A) zou hiermede in verband gebracht kunnen worden.
         
      7. Materiaal-straling.
        Vooral de Fransen werken op dit terrein (2; 15). Het merkwaardige is, dat de verschillende metingen met betrekking tot deze straling, die resultaten geven, vaak onder verschillende physische groepen vallen, zodat men eerst een nieuwe theorie moet opbouwen, waarin deze metingen logisch passen. Wüst en Wimmer (15:461) noemen deze nieuwe straling “magnetoide”.
         
      8. Para-psychologisch.
        Deze groep, waaronder het wichelroede-vraagstuk tot voor kort geheel behoorde, wordt de laatste tijd steeds kleiner. Voor ons doel levert deze groep noch physische, noch biologische aangrijpingspunten.
         
    5. Conclusies.
      Het aantal waarnemingen van het gedrag van de wichelroede in meer bijzondere omstandigheden, moet worden uitgebreid. Bedoeld worden waarnemingen op grotere hoogte, grotere diepte, boven diepe en ondiepe wateren. Het is noodzakelijk dat de loodrechte begrenzing van de aardstralen onomstotelijk wordt vastgesteld, daar dit de voorwaarde is, waar bijna alle hypothesen op stranden.Bij het beproeven van de uitwerking van een kunstmatige invloed op de wichelroede-loper moet men zeer voorzichtig zijn i.v.m. nawerkings- en vermoeidheidsverschijnselen. Kan men door physische beïnvloeding de wichelroede-werking veroorzaken of nabootsen, dan behoort ook nog te worden onderzocht wat het biologische effect van de toegepaste physische invloed is, om een scheiding te kunnen maken tussen wat men noemt materiaalstraling (III E; IV G) en aardstraling.
    Literatuurlijst
    1. C. Maby; T.B. Franklin (1939) The Physics of the Divining Rod.
    2. Martin-Laval (1935) Le Rayonnement de la Matière.
    3. J.A. Reboul (1939) Contribution à l’étude d’un Rayonnement ionisant émis par les métaux ordinaires (Annales de Physique, Paris 11 Série; Tome 11; 1939; 353-456)
    4. D. Stranathan (1946) The Particles of Modern Physics
    5. L. van Vierssen Trip (1933) Electrostatische invloeden op gezwelgroei. (Ned. Tijdschr. v. Geneesk, 77. I. 8 25/2 ’33 blz. 865-874)
    6. Admiralty Research Lab. (1947) The electric field induced in a channel of moving water. (Teddington, Middlesex; A.R.L./R.2/102.22/w)
    7. E. Mulders (1942) Ein Apparat zur Messung sehr kleiner ortlicher Variationen eines Magneetfeldes.
    8. Wendler (1936) Zur Fraga der objektiven Wünschelrutenkontrolle mit magnetometrischen Apparaten.
    9. C. Simonis (1933) Erdstrahlen, Rutengängerei und Krankheit.
    10. von Pohl (1932) Erdstrahlen als Krankheitserreger.
    11. van Dam (1938) Aardstralen?
    12. H. Ktritzinger (1933) Erdstrahlen, Reizstreifen und Wünschelrute.
    13. Stechhöfer (1936) Erdstrahlungsmessungen mit dem Geiger-Mül1er-Zählrohr und elektrische Feldstärkemessungen im Gelände. (Zeitsehrift für Geophysik; jaarg. 12; 1936; blz. 68-86)
    14. Jenny (1947) Experimental-biologische·Untersuchungen zum Erdstrahlenproblem. (Gesundheit und Wohlfahrt; Zürich. Heft 1; Januari 1947)
    15. Wüst und J. Wimmer (1934) Ueber neuartige Schwingungen der Wellenlänge 1 – 70 cm. In der Umgebung anorganischer und organischer Substanzen sowie biologischer Objekte. (Roux’s Archiv. für Entwicklungsmechanik der Organismen; Band 131, 1934; blz. 389-482)
    16. C. Holmes (1937) A terrestrial origin for cosmic rays. (Journal of the Franklin Institute. Vol. 223; 1937; blz. 495-500)
    17. W. Tromp (1947) Eerste mededeling betreffende experimenten aangaande de·invloed van variaties in de sterkte van magnetische velden (in het bijzonder van het aardmagnetisch veld) op spiercontracties. _(tijdschrift voor Parapsychologie, 15e jaargang, no. 1 Jan. 1947; blz. 29-56)
    18. Haalck (1936) Ueber eine neue physikalische Erklärung der Ursache des Erd- und Sonnenmagnetismus und des luftelektrischen Vertikalstromes. (Zeitschr. für Geophysik; jaarg. 12, 1936;·blz. 112-123)
    19. Kähler (1937) Biologische Wirkungen der Luftelektrizität und der künstlichen Ionisierung. (Die Naturwissenschaften 1937, blz 92-96; Heft 6; 5/2 ’37; blz 110-112; Heft 7; 12/2 ’37)
    20. Behme (1914) Die Wunschelrute ( 5 delen)
    21. Aligner (1929) Wesen und Wirken der Wüschelrute
    22. Mager (1926) Les sourciers et leurs procédés.
    23. Klinckoström; Maltzahn (1931) Handbuch der Wünschelrute; Geschichte; Wissenschaft; Anwendung.
    24. Failla (1936) Ionization and its bearing on the biological effects of radiation. (Biological Effects of Radiation [Dugger] Vol. I 1936 blz. 87-122)
    25. Lakhovsky (1930) Das Geheimnis des Lebens.
    26. H. Gish (1936) The natural Electric currents in the earth. (The Scientific Monthly Vol. XLIII Juli-Dec 1936; blz 47-57
    27. Van Nostrand (1947) Dip Needle (Scientific Encyclopedia; 1947; blz 464)
    28. G. Mieremet (1940) Aardstralen, Wichelroede en onze Gezondheid
    29.