Remote Sensing: Het begin (1955 – 1960)
Remote Sensing: het begin (1955 – 1960)
Remote Sensing (aardobservatie, teledetectie) was direct na de oorlog in feite alleen luchtfotografie, een rijpe techniek waarvan het Internationaal Instituut voor Luchtkartering en Aardkunde (ITC) in Delft in de vijftiger jaren als exponent kon worden gerekend. Aan de andere kant waren er toen ook al de nieuwe observatietechnieken die voortkwamen uit de militaire verkenningen in WWII. Denk aan radar en de warmtebeeldcamera die andere delen van het elektromagnetisch spectrum openleggen. Aanvankelijk werd de term Remote Sensing zelfs alleen voor deze groep van technieken gereserveerd. Ze werden ook wel aangeduid als ‘niet-conventionele luchtwaarnemingssystemen’.
Tot 1968 waren deze technieken gerubriceerd, zij werden namelijk ontwikkeld voor militaire verkenningen.
Radarwaarneembaarheid
In 1955 begon op het Physisch Laboratorium RVO-TNO het onderzoek ‘Radarwaarneembaarheid’ op verzoek professor Sizoo, de toenmalige voorzitter van de Rijksverdedigingsorganisatie-TNO. Dat onderzoek was een uitbreiding op het al lopende infraroodonderzoek. Vraag was: “Wat voor gevaar kan een laagvliegend vliegtuig uitgerust met radar opleveren voor Nederland?”
Direct werd aangevangen met een literatuurstudie, waarbij naast de open literatuur -de bekende MIT-serie met alle technische verslagen van in de oorlog uitgevoerd radaronderzoek- ook de gerubriceerde verslagen werden bestudeerd van het gebruik van radar en van verkregen operationele resultaten. Eerst werden alleen nog conventionele ronddraaiende scan radars (circular scan radars) in de beschouwingen meegenomen. Parallel voerde TNO-collega Poley [1] onderzoek uit in Noorwegen, waar met medewerking van de Noorse zusterorganisatie Forsfarets Forsknings Institutt (FFI) de haven van Bergen vanaf een hoog punt werd bekeken met een 8 mm radar en een 3 cm radar.
Het begin van Remote Sensing (periode 1957 – 1960)
Vervolgens gingen we op zoek naar hoge punten in Nederland om daar radars op te plaatsen als imitatie van wat een laagvliegend vliegtuig zou kunnen zien. De plaatsen vonden we onder andere op de radiotorens die de PTT toen aan het bouwen was.
Zo begon TNO eind 1957 te experimenteren op de radiotoren te Goes met twee radars: een 3-cm radar die geleend was van het FFI en een 8 mm radar die gehuurd was van Decca. De eerste radar had een resolutie van 1 graad (antenne) met een pulslengte van 0.1 µsec. De tweede radar had een resolutie van 24 minuten (antenne) bij een pulslengte van 0.05 µsec. De beelden van de plan position indicator (PPI) scope werden met behulp van een camera vastgelegd op film.
Om een indruk te verkrijgen van de echosterkte (radardoorsnede) van de diverse waargenomen objecten gebruikten we een weerballon in een metalen net als referentie (bolvorm) en de middenfrequentversterker van de radar die in bekende stappen teruggedraaid werd.
In 1958 werden waarnemingen verricht van de PTT radiotorens in Mierlo, Smilde en Roermond en drie andere hoge plekken: de uitkijktoren in Vaals, het Dunoplateau bij Heveadorp en de kerktoren van Hoog Elten (toen Nederland, later weer Duitsland). De resultaten van deze experimenten waren veel belovend en werden in interne rapporten vastgelegd. In 1959 volgde de verslaglegging naar de Rijksverdedigingsorganisatie TNO (de rapporten PhL 1959-2, 3, 4 en 5).
In diezelfde periode was Rijkswaterstaat bezig om met eenzelfde Decca 8 mm radar golfmetingen te doen in het kader van de Deltawerken vanaf zelf opgezette torens [2].
Internationaal kreeg TNO de kans om de eigen ideeën over radar in een gevechtsvliegtuig te bespreken met de Amerikaanse luchtmachtattaché in Nederland. Die luisterde geïnteresseerd naar ons en zei alleen ja of nee. Meer mocht hij niet zeggen. Toch bevestigde hij onze aanpak. Blijkbaar was in de VS dezelfde gedachtegang gebruikt voor de radarsystemen in de nieuwe gevechtsvliegtuigen, waaronder de door ons land bestelde Lockheed F-104 Starfighter. Dat was voor hem kennelijk een griezelig idee. Immers als je dit in Nederland zo kon uitvinden, konden de Russen dat ook.
Hij regelde een bezoek voor TNOers aan de VS. Ook regelde hij vluchten door de US Air Force boven Nederland om met hun radars onze torenbeelden aaneen te knopen. De zo verkregen films zijn door het Laboratorium overgedragen aan de Koninklijke Luchtmacht die ze heeft gebruikt bij de pilotenopleiding.
De volgende periode is de periode van internationaal gerubriceerd onderzoek.
Met dank aan
Dr.ir. G.P. de Loor die op 7 juni 1988 een lezing gaf ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van de Kring voor Remote Sensing op 17 augustus 2009 en de basis voor deze tekst optekende. Zijn lezing is ook in een tussenversie verschenen in de Remote Sensing Nieuwsbrief nr.95 van december 2000 bij het afsluiten van het NRSP.
Referenties
- J.Ph. Poley: “Note on the resolution of radar systems”; Tijdschrift Nederlands Radiogenootschap, vol.22, 1957, pp. 187 – 194.