TNO-PML: Chemie – Mosterdgasvernietiging

Samenvatting

Operatie Obong was een topgeheime operatie die in 1978-1979 werd uitgevoerd door een team van het Nederlandse Ministerie van Defensie om een voorraad mosterdgas in Indonesië te vernietigen. Het project werd opgestart nadat de Nederlandse regering van een voormalige werknemer hoorde over het bestaan van de voorraad. De NBC-dienst van het Indonesische leger voerde een onderzoek uit en ontdekte vijf ondergrondse opslagtanks met mosterdgas.

Het team van het Nederlandse ministerie werkte nauw samen met de Indonesische autoriteiten om een plan te ontwikkelen voor de vernietiging van het mosterdgas. Ze besloten het mosterdgas te verbranden in speciaal ontworpen ovens. Tijdens het proces kwamen ze echter verschillende uitdagingen tegen, waaronder pompstoringen, verstopte sproeiers en waterverontreiniging in het mosterdgas. Uiteindelijk werd besloten om te stoppen met het verbranden van het mosterdgas en werd het vernietigd met een alternatieve methode.

Het project werd als een succes beschouwd en kreeg internationale erkenning. Het leidde tot de ontwikkeling van een sectie in de Conventie voor Chemische Wapens over 'Oude en achtergelaten chemische wapens', waarin het belang van het opruimen van dergelijke wapens wordt benadrukt. Het Operatie Obong-team werd geprezen voor hun inspanningen om de voorraad mosterdgas op te ruimen.

 

De verbranding van mosterdgas in Indonesië (Operatie Obong)

 

Aanleiding

In 1975 hoorde de Nederlandse overheid van een oud-medewerker van het ministerie van Koloniën dat er op een artillerieschietterrein bij het dorpje Batujajar nabij de Javaanse stad Bandung, een voorraad mosterdgas zou kunnen liggen. Deze voorraad was in de jaren 1940-1941 gesynthetiseerd en opgeslagen in ondergrondse tanks door de Artillerie-Inrichtingen (A.I.) ten behoeve van het KNIL. Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd die daarop volgde, waren deze tanks in de vergetelheid geraakt.

Scheikundig lab Artillerie Inrichtingen, Bandung (foto met dank aan website Artillerie Inrichtingen Hembrug)
Scheikundig lab Artillerie Inrichtingen, Bandung (foto met dank aan website Artillerie Inrichtingen Hembrug)

De Indonesische overheid werd gewaarschuwd en de NBC-dienst van het Indonesische leger voerde in 1977 ter plaatse onderzoek uit. Er werden inderdaad vijf ondergrondse opslagtanks van elk circa tien kubieke meter inhoud ontdekt. Vier tanks waren nog in goede staat en bleken mosterdgas te bevatten. De vijfde tank was in slechte staat en bevatte geen mosterdgas. Ook werden in de bodem resten gevonden van het scheikundig laboratorium van de A.I.

Bij de inval van de Japanners in 1941 was vrijwel de complete inventaris van het laboratorium van de fabriek in de grond begraven. Dit was inclusief een aantal 50 liter drukcilinders met chloorgas. Die waren nodig voor de productie van mosterdgas. Dat verklaarde gelijk de mysterieuze gebeurtenissen die sinds begin jaren zeventig op het artillerieterrein plaatsvonden. Af en toe werd een ontploffing gehoord. Rondom de plek van ontploffing bleek dan vegetatie en dierlijk leven over een afstand van 50 à 100 meter vernietigd te zijn. De chloorgascilinders waren na tientallen jaren opslag doorgeroest.

Indonesië vroeg de Nederlandse autoriteiten om assistentie voor de vernietiging van het gevonden mosterdgas. Hierop werd door Nederland positief gereageerd. Begin 1978, werd het TNO-PML ingeschakeld. In april 1978 werd een oriëntatiereis gemaakt. Op basis van de bevindingen en rapportage werd door het Ministerie van Defensie op 9 juni 1978 opdracht gegeven voor:

  • het uitwerken van de onderzoeksresultaten m.b.t. de oriëntatiereis tot aanbevelingen voor de meest verantwoorde maatregelen,
  • het voorbereiden en zo nodig begeleiden van werkzaamheden bedoeld om het onderzochte terrein te zuiveren van chemische laboratoriumresten en cilinders,
  • het verlenen van actieve medewerking aan de voorbereiding en uitvoering van maatregelen m.b.t. de opruiming van de aangetroffen voorraden.

Voorbereiding en plannen

Binnen het PML werd een projectteam geformeerd van medewerkers met specifieke deskundigheid. Die moesten bereid zijn om eventueel voor langere tijd naar Indonesië te gaan voor dit zeer geheime project. Vanwege de rubricering was het op straffe van ontslag verboden er met collega’s over te praten; zelfs de eigen partners en kinderen mochten er niets van weten. Het projectteam bestond uit acht personen en een liaison tussen het uitgezonden team en TNO. Vanaf het verstrekken van de opdracht in juni 1978 tot het einde van het project een jaar later werkte het PML team bijna full time aan dit project.

Allereerst werd uitgezocht wat de beste manier was om het mosterdgas te vernietigen. Ook werd bepaald welke apparatuur er voor nodig zou zijn.
Besloten werd om het mosterdgas in twee ovens te verbranden bij een dusdanig hoge temperatuur dat volledige verbranding op zou treden. De verbranding zou gebeuren door met een pomp olie te vernevelen via een nozzle en dit in de ovens te spuiten. Zodra de oven op temperatuur zou zijn, zou de olie vervangen worden door mosterdgas.

Het Indonesische woord voor verbranding leverde de projectnaam op: Obong.

Op het artillerieschietterrein zou een geschikte oven met schoorsteen worden opgesteld op een plaats die ca. 4,5 km van de militaire bebouwingen en de plaats van de opslagtanks was verwijderd. De rookgassen uit de schoorsteen, waaronder de corrosieve gassen zwaveldioxide en zoutzuurgas, zouden niet gezuiverd worden; de afgassen zouden direct in de atmosfeer geloosd worden. De rookgasconcentraties werden volgens dit plan in de schoorsteen continu bemonsterd. Voor de veiligheid zouden ook in een cirkel van vier kilometer rond de verbrandingsplaats zeer regelmatig detectiemetingen verricht worden.

Transport van het mosterdgas van de opslagtanks naar de verbrandingsoven zou gebeuren met twee tankwagens. De inhoud van de eerste tank zou worden verbrand, terwijl de tweede tank zou worden gevuld vanuit de opslagtank met behulp van een pompeenheid. Voor het opstoken van de oven en voor het onderhouden van de juiste temperatuur zou huisbrandolie gebruikt worden.

Ook bevatte het plan van aanpak naast vele berekeningen, tabellen en grafieken een groot aantal werk- en veiligheidsprocedures, uitgebreide overzichten van apparatuur die gebruikt zou worden en een tijdsplanning.

De verbrandingsovens 

In deze planning werd uitgegaan van het werken in drie shifts van acht uur gedurende zeven dagen per week. De totale periode van verbranding werd, rekening houdend met tegenslagen, geschat op 20 dagen. Achteraf bleek dit veel te optimistisch: het werden er 36. Het plan van aanpak werd in oktober 1978 door de Indonesische en Nederlandse overheden goedgekeurd. Er werd toen ook beslist dat de NBC-afdeling van het Indonesische leger uitgebreid ondersteuning zou bieden zoals een mobiele kraan voor de opbouw van de installatie, beschikbaarstelling van olie-opslagtanks en de benodigde olie, de watervoorziening, douches, ontsmettingsmiddelen, het egaliseren en verbeteren van de wegen op het terrein, en dergelijke.
Daarnaast ook de beveiliging, medische verzorging in het algemeen en bij eventuele mosterdgasaandoeningen in het bijzonder, transportmiddelen, huisvesting en verzorging van de leden van het Nederlandse team. Uiteindelijk bleek het om de inzet van bijna 200 militairen te gaan.
Voorts werd afgesproken dat aan het Nederlandse team een drietal officieren van Pusziad NUBIKA (CBRNE) zou worden toegevoegd in het kader van hun training, opleiding en als liaison.

In oktober 1978 werd door het projectteam gestart met de aanschaf van heel veel apparatuur en het daarmee vertrouwd raken. Veiligheidsmiddelen moesten in grote aantallen worden besteld. Er moest mee worden getraind, procedures vergden aanscherping, werkvoorschriften voor het Indonesisch team dat zou helpen moesten opgesteld worden, etc. Een portacabin werd ingericht van waaruit de gehele installatie en ook alle detectoren, veiligheidskleppen en andere randapparatuur konden worden bediend. Dat alles moest geschieden onder strenge geheimhouding. Dat alles gebeurde onder de ogen van de TNO-PML-collega’s die niet mochten weten waar het over ging, waarvoor ze nou net dit apparaat moesten maken of waarom ze allerlei vreemde vragen moesten beantwoorden.
In februari 1979 werd door het team bij het Centraal Technisch Instituut TNO in Apeldoorn, de bouwers van de ovens en toebehoren, een intensief trainingsprogramma gevolgd, waarna de apparatuur kon worden ingepakt en verscheept.

Het transport en de activiteiten in Indonesië

Het toeval wilde dat het Marine-bevoorradingsschip “De Poolster” (A835) juist in deze periode als onderdeel van een klein Nederlands eskader naar Indonesië zou vertrekken. De TNO uitrusting (ruim 100 m3 met een gewicht van bijna 23 ton) kon met dit schip mee. De uitrusting kwam op 28 april 1979 in Yogjakarta aan. Op 2 mei werd begonnen met de opbouw van de apparatuur. Vooraf was gepland dat dit circa drie weken zou duren. Dat klopte uitstekend. Op 18 mei arriveerde de rest van het team. Tot 26 mei werd verder gebouwd en getraind.
De eerste ervaringen qua weer, fysieke belasting en veiligheid leidde tot het besluit om het verbranden van het mosterdgas alleen bij daglicht uit te voeren. Concreet betekende dit dat er gewerkt werd van 6 uur tot 18 uur. Gedurende de nacht werden de ovens op temperatuur gehouden door het overschakelen van mosterdgas op olieverbranding. Iedere nacht was er een teamlid aanwezig op de verbrandingsplaats. Die was de dag daarna vrij was om te rusten.

Op 28 mei 1979 werd de eerste tankwagen gevuld en naar de oven gereden. Vlak voordat de klep van het mosterdgas open gedraaid zou worden gaf echter een van de twee elektriciteitsgeneratoren de geest. Het bleek dat enkele bevestigingsbouten waren losgetrild. In principe kon de installatie op slechts één generator draaien maar dit werd niet verantwoord geacht. Na aanschaf van een nieuwe generator op diezelfde dag bleek trouwens dat ook de tweede generator losgetrilde bouten had. Dus werd een tweede generator gekocht en de start van het verbranden uitgesteld tot 1 juni.
Die dag werd ruim 800 liter mosterdgas verbrand. Metingen van de luchtkwaliteit in de omgeving toonden geen aantoonbare concentraties schadelijke stoffen aan. Tijdens alle dagen waarop verbrand werd, is slechts eenmaal een lage, niet schadelijke concentratie zwaveldioxide aangetoond.
In de periode tot 23 juni werd per dag een hoeveelheid van 800 tot 1600 liter mosterdgas per dag verbrand.

Maar er waren veel verschillende problemen. Zo bleek al na een paar dagen dat de mosterdgaspompen soms vastliepen en langzamer of helemaal niet gingen draaien. Zo’n besmette pomp moest dan worden vervangen door een reserve-exemplaar. Een klusje van ruim een uur in gaspak, masker en handschoenen. Daarna draaide de pomp dan weer voor een paar dagen. De kapotte exemplaren bleken overigens vrij eenvoudig te ontsmetten en te reviseren. Ook raakte af en toe een nozzle verstopt, wat resulteerde in het druipen van mosterdgas uit de ovendeur. Met kunst en vliegwerk werd dan een kleine oliebrander voor het gat in de deur geplaatst (om de oven op temperatuur te houden) en de nozzle schoongemaakt.
Ook bleek er water in het mosterdgas aanwezig te zijn, dat uitzakte naar de bodem van de transporttank. Toen dit water werd aangezogen en in de nozzle terecht kwam gingen alle alarmen af omdat de vlam spontaan doofde. Daarna werden de tanks niet meer tot op de bodem geleegd maar per dag opnieuw gevuld. Met vallen en opstaan werden op deze manier drie van de vier oude opslagtanks geleegd.

Op 24 juni werd voor het eerst uit opslagtank 4, de laatste opslagtank, mosterdgas gepompt. Via het peilglas kon worden gecontroleerd hoe hoog het vloeistofniveau in de transporttank was. Het bleek dat dit mosterdgas diep donkerbruin van kleur was. Het mosterdgas uit de eerste drie tanks was lichtgeel van kleur geweest. In de loop van die dag bleek de rook uit de schoorsteen, die tot dan toe een witte kleur had, een rode kleur te krijgen. Ook liep de druk van het mosterdgas terug. De dag erna sloegen beide ovens uit, er bleek een bruine koek in de buurt van de nozzle te zitten. Uit analyses bleek het mosterdgas uit tank vier zeer grote hoeveelheden ijzer te bevatten. Dit ijzer was de bron van alle ellende. Met veel puzzelen, proberen, vervangen en improviseren werd tot 3 juli mosterdgas verbrand. In het tempo waarin de verbranding ging, zou het proces echter nog weken kunnen gaan duren.
Op 4 juli werd daarom besloten dat het zo niet langer kon. Het resterende mosterdgas, circa 4000 liter, zou op een andere manier vernietigd moeten worden. Alle apparatuur werd uitgeschakeld. Het resterende mosterdgas is uiteindelijk door de Indonesische NBC eenheid vernietigd door het te mengen met natronloog en middels luchtpompen gedurende lange tijd te hydrolyseren.

Op 7 juli 1979 werd het project met een plechtigheid beëindigd. Het team vertrok naar Djakarta, daar werden de leden op de Nederlandse ambassade ontvangen door Z.K.H. Prins Bernard, die voor werkzaamheden in Indonesië was. Na een vakantie van 7 dagen op Java en Bali, aangeboden door de Indonesische regering, vertrok het team op 17 juli weer naar Nederland.

Nasleep

Enige jaren later haalde het project Obong toch de pers en kon teamleider Van Zelm de wereld vertellen over deze succesvolle operatie. Samen met Indonesië werd door Nederland een document opgesteld en naar de chemische ontwapeningsconferentie in Genève gestuurd. En dat document heeft een rol gespeeld bij het opstellen van een onderdeel van het Chemisch Wapenverdrag over ‘Old and abandoned chemical weapons’. Nederland had zijn oude chemische wapens opgeruimd en het was aan andere landen om dat ook te gaan doen.

Bronnen